Aflevering 9, Fen: ‘Ik denk dat het moeilijk is voor te stellen hoeveel ruimte zoiets inneemt.’

Dit transcript is gemaakt door Celine Haring

L: Alle voorgaande afleveringen gaan over mensen die iemand hebben verloren na een sterfgeval, maar je kunt ook mensen verliezen zonder dat ze doodgaan. Dat is het verhaal van vandaag, want vandaag ga ik op bezoek bij Fen Verstappen. Fen en ik kennen elkaar omdat haar broertje de ex-vriend is van mijn zusje. Vijf jaar geleden is hun moeder zwaar gehandicapt geworden na een hersenbloeding. Fen schreef daar een ongelofelijk prachtig boek over, dat heet Moeder af. Ik heb het gelezen toen het uitkwam een paar jaar geleden en nu voor onze afspraak weer herlezen. Er staan zulke schitterende zinnen in, dus ik wil jullie echt absoluut aanraden dat te gaan lezen. Het is een verhaal over hoe kun je rouwen om iemand die nog leeft, maar niet meer de persoon is die hij of zij was? Wat voor gevoelens komen daarbij kijken? Hoe geef je dat ruimte? Lijkt het op rouwen na de dood, of is het heel anders? Ik heb helemaal geen eigen ervaring met dit onderwerp, dus ik heb heel veel zin om Fen hierover te spreken. Dat gaan we dus doen! Ja. Tijd om te gaan.

*Stadsgeluiden*

L: Eens even kijken. Vijftien. Ja, ik zie er al in het raam zitten.

F: Hallo!

L: Hallo, haha!

F: Entree!

L: Wat een heerlijk huis ook.

F: Ja dat is fijn!

L: Ja! En die balken!

L: Ik heb een bloemetje voor je meegenomen!

F: Zal ik zeggen, ik dacht dus, zal ik tulpjes kopen om het er hier een beetje gezellig uit te laten zien. Dat kwam er niet van, dus daar ben ik heel blij mee!

L: Dat doe ik wel voor je!

*Even later…*

L: Okay, waar ben je aan toe? Ik ga serieus drinken want anders komt het niet meer goed.

F: Ja, heel goed!

L: Cheers! Wat fijn dat ik hier mag komen bij je.

F: Nee, heel gezellig!

[gesprek begint]

F: Ik had daarvoor nooit echt het gevoel gehad dat er daadwerkelijk iets op het spel stond. Ik kende het gevoel van paniek wel en van angst. Dat is ook een zin die ik in mijn boek heb gezet: angst onder voorbehoud. Dus zonder dat er daadwerkelijk iets op het spel staat. Ik weet nog dat ik thuis zat en zwanger was van mijn tweede dochter. Ik zat tegen de verwarming aan een krant te lezen en voelde me zeer senang. De vader van mijn kindjes was ook thuis, mijn oudste dochter ook. Mijn zus belde, maar we hadden een soort sluimerend conflictje over… Ehm… Ik weet dus eigenlijk niet eens meer waar het over ging. Weinig van belang was dat. Maar in ieder geval zoals je dat kunt doen bij familie dacht ik: ik heb er even geen zin in dus ik neem niet op. En ze bleef maar bellen en bellen. Zo dwingend dat het me eigenlijk wel snel duidelijk was dat dit niet met dit conflict te maken had en alles met iets dreigenders dan dat. Toen nam ik op en zei ze: ‘Ik heb net een telefoontje gehad, het is niet goed met mama. We moeten nu naar Breda komen.’ Wat ik me nog herinner is dat je in een soort spagaat terecht komt omdat je aanvoelt dat er iets dreigends staat te gebeuren, dus je probeert uit alle macht grip te krijgen op wat je te incasseren hebt – maar dat kan nog helemaal niet, want je kunt nog helemaal niet omvatten wat de omvang is van wat er gebeurt of te gebeuren staat.

L: Nee want wat wist je toen je onderweg was naar Breda? Wat was duidelijk van de situatie?

F: Nou, heel weinig! Wat er duidelijk was, was dat ze een hersenbloeding had gehad en dat ze daarvoor eerst naar een ziekenhuis in Breda was gebracht, waar ze haar niet voldoende konden helpen, dus dat ze daarna met de ambulance naar Tilburg was gebracht. Wat ze daar bij zeiden was: ‘We weten niet of jullie nog op tijd zijn.’ De weg stond ook vol. We kregen dat telefoontje rond de spits, dus ik herinner me nog de onmacht van in een soort file staan die geen kant op beweegt. Dat je tegelijkertijd probeert te verwerken dat je moeder, die een uur ervoor nog springlevend was, een soort vanzelfsprekend onderdeel in je leven, dat die er binnen afzienbare tijd er misschien niet meer zou zijn. Ik weet nog: ik raakte heel erg in paniek. Mijn oudste dochter zat achterin de auto, dus ik was wel voldoende bij zinnen dat ik dacht: ik kan me die paniek niet goed permitteren nu. Dus toen heb ik haar eerst een iPad gegeven met een koptelefoon…

L: Slim!

F: En toen ben ik daarna heel hard gaan gillen en huilen. Ja... Anders dan wat ik uiteindelijk in het boek heb beschreven, was er wel een motoragent die ons via de vluchtstrook naar Tilburg reed. Het heeft uren vastgestaan, het verkeer, en uiteindelijk is er een politieman geweest die ons via de vluchtstrook geweest die ons via de vluchtstrook naar Tilburg heeft gereden. Toen we daar aankwamen bleek dat ze inderdaad een vrij ernstige hersenbloeding had gehad, maar dat ze haar zouden opereren en dat de uitkomst ongewist was, eigenlijk.

L: En wat waren toen de opties, van de uitkomst?

F: Ja, dat is fascinerend, want ik hoor vaak terug dat artsen sowieso niet heel happig zijn op het voorspellen van exacte uitkomsten. De uitkomst was eigenlijk volkomen onvoorspelbaar, ik geloof dat ze letterlijk gezegd hebben: ‘Voor hetzelfde geld zit ze morgen een kopje koffie te drinken in bed, en misschien komt ze er niet meer levend uit, dat kan ook.’

L: En dan zit je daar.

F: Dus zo breed was het spectrum, ja.

L: En dan moet je wachten tot dat…

F: Ja…

L: Hoe waren die uren dan, dat je zit te wachten tot die operatie klaar is?

F: Ja, die uren waren ongelofelijk intensief. Dat is naar mijn idee ook omdat iedere vorm van routine wegvalt. Je probeert, sowieso ook in het dagelijks leven als er dingen gebeuren die kwetsend of verdrietig zijn, dan is er altijd een was die je op kunt vouwen of een vloer die je kunt stofzuigen. Dat zijn toevallig mijn grootste hobby’s als ik me rot voel, haha. Een fles wijn biedt ook soelaas vaak. Bellen van een vriendin. Maar op het moment dat je zo’n ziekenhuis betreed en iemand staat op het punt zo’n ingrijpende operatie in te gaan, ben je gewoon veroordeeld tot wat ze een familiekamer noemen. In principe is het fantastisch dat die kamers er zijn, maar het is een tamelijk fantasieloze kamer waar een bed en een stoel staan. Waar drie oude VIVA’s liggen die je niet aankunt omdat het contrast met wat er in de VIVA staat en wat er in je leven gebeurt zo ontzettend groot is. Dan zit je daar, eigenlijk. Je kijkt elkaar aan, met een soort immens ongemak. En ook gêne, omdat je emoties zo groot zijn en omdat je niet heel gewend bent om die bij familie te etaleren, überhaupt niet om dat soort emoties te etaleren. De kortste route loopt dan denk ik naar humor toe. Ik kan me herinneren dat we ook heel veel plezier hebben gehad. Heel veel verdriet en heel veel plezier. Wat je brein ook doet om maar opluchting te ervaren. Dat herinner ik me nog goed, ja.

L: En uiteindelijk kwam ze uit die operatie… Was toen al duidelijk welk scenario het zou worden, of moest je daar dus nog steeds op wachten?

F: Ehm, ja, dat vond ik interessant omdat: als je een soort ziekteverloopschets krijgt, ik kan me voorstellen dat dat ook zo is als mensen diagnose van kanker krijgen, dan lijkt het alsof het eindstadium of daar waar je op uit komt met zo’n ziekte, alsof dat met één lijn verbonden is aan de diagnose. Maar zo’n ziekteverloop is zo grillig, dat wat de uitkomst bepaalt is zo willekeurig eigenlijk. Mijn moeder had een SAB bloeding. Dat is – als ik het goed heb – een hersenbloeding die tussen de hersenen en de schedel plaatsvindt. In principe kwam ze daar heel goed uit. De dag na de hersenbloeding zat ze ook rechtop en was ze aanspreekbaar, ze herkende ons ook goed. Dat was hoopvol. Maar daarna trad er een complicatie op, dat heet vaatspasme, dat betekent dat doordat er zoveel bloed rondom die hersenen bevindt, trekken vaten samen en daardoor treed er een zuurstoftekort op in de hersenen. En als de zuurstoftekort optreed sterven er natuurlijk hersencellen af. Dus de schade die ze uiteindelijk overgehouden heeft aan die hersenbloeding is uiteindelijk meer te wijten aan de complicatie na de hersenbloeding dan aan de hersenbloeding zelf. Daarna is er ook nog een hersenvliesontsteking geweest. Dat was eigenlijk de pech op pech op pech, zoals dat gaat bij een ernstig ziekteverloop, denk ik.

L: Ja.

F: Ik kan me nog goed herinneren, één van de eerste avonden hadden we het idee dat we uit loyaliteit moesten waken. Dus we wilden haar niet laten liggen in dat ziekenhuisbed zonder dat één van ons bij haar was.

L: En één van ons is je broer of je zus, hè?

F: Ja, mijn broer of zus. Dus er zat altijd iemand van ons bij haar aan bed. We hebben alles wat in ons leven speelde – werk, vrienden – lieten we allemaal uit ons handen vallen om maar bij haar in de buurt te zijn in dat ziekenhuis in Tilburg. Toen we op week, ik denk vier of vijf waren, kwam er een IC-verpleegkundige naar ons toe. En hij zei ook: ‘Ik denk dat jullie niet beseffen hoe lang het traject is waar jullie nu met je moeder ingaan, dus probeer je krachten een beetje te sparen en ga vanavond gewoon naar huis. Ga naar Amsterdam, ga slapen en ga iets doen met je vrienden. Je kunt jezelf niet blijven uitputten in dienst van je moeder, want dat houd je uiteindelijk niet vol.’

L: Goede opmerking.

F: Dat was een hele goede opmerking, maar toen dacht ik: wat zeg jij?!

L: Ja ik kan me voorstellen dat je dat dan niet kan horen.

F: Het klonk een beetje alsof hij haar al opgaf. Wat geenszins het geval was. Uiteindelijk hebben we ook zijn advies ter harte genomen, hoor. Dat bleek dus ook heel waardevol, want uiteindelijk was het een proces wat jaren duurde voordat er wat rust ontstond.

L: Ja. Want ik kan me voorstellen, jij rijdt daarheen in die eerste rit. Dan is er waarschijnlijk ook een soort ‘oh, gaat ze dit overleven?’ Dan gaat het over leven en dood en blijkt het deurtje leven. Dan is het zit ze de volgende ochtend met een kopje koffie in bed, of komt ze er niet meer uit, wat die arts zei? En zo duik je steeds een afslag af naar de situatie nu. Maar was er dan ergens een punt waarop je je realiseerde van: dit is wat er aan de hand is. Die vrijgevochten moeder, die is er niet meer. Op wat voor manier er nu een moeder is moet je misschien nog bezien, maar is daar een moment in geweest of is er een geleidelijk proces?

F: Ehm, nou. Mijn broer is een grenzeloze optimist, haha. Tegen de klippen op, zou ik soms willen zeggen. Ik zit helemaal aan de andere kant van het spectrum. Ik noem het zelf graag realiteitszin, maar het is ook zeker een vorm van negativisme of zwartgalligheid. Dus ik weet nog: we hebben regelmatig gesprekken met artsen gehad. Maar ik kan me nog één gesprek heel goed herinneren, waarin de artsen zeiden: ‘Dit is het punt waarvan wij vinden dat het niet heel verantwoord is om verder te behandelen.’ Dat leverde binnen het gezin hele ingewikkelde gesprekken op.

L: Welk punt was dat? Na hoelang?

F: Dat was na een aantal weken op de intensive care.

L: Helemaal in het begin dus?

F: Ja.

L: Okay.

F: Het is natuurlijk grappig, want je denkt natuurlijk als individu met een particuliere relatie met een patiënt altijd dat degene van wie jij houdt de uitzondering op de regel gaat zijn, of ik kan me voorstellen dat dat in veel gevallen zo geldt, maar dat had ik niet. Het was meteen duidelijk dat het heel ernstig was en dat de moeder zoals ik haar kende, ik die niet meer als zodanig zou terugzien. Mijn broer en zus zijn daar wel veel optimistischer en vasthoudender in geweest. Dat vind ik in zekere zin ook heel prettig. Uiteindelijk heeft dat iets goeds opgeleverd.

L: Ja, ik kan me voorstellen dat jullie daar elkaar ook misschien een beetje in evenwicht hebben gehouden.

F: Ja! Voor mij persoonlijk heeft het rouwproces denk ik een andere vorm gehad, omdat ik al vrij snel dacht: okay, hier moeten we mee gaan dealen, dat is afschuwelijk en bijna onmogelijk, maar ik weet nu dat de situatie zoals die was niet meer terugkomt. Ik denk dat dat voor mijn broer en zus misschien lastiger is geweest omdat die langer hebben vastgehouden aan iets dat het weer moest zijn.

L: Want hoe zou je de situatie nu omschrijven?

F: Ehm… Nou, uiteindelijk hebben we ervoor gekozen om mijn moeder überhaupt niet in een verpleeginstelling te laten wonen. Mijn broertje woonde in een appartement dat geen drempels had en een extra slaapkamer, dus we hadden besloten dat mijn moeder daar dan in kon met verpleging. Verder met mantelzorg van ons. Ze leeft nu in Amsterdam, waar we haar regelmatig zien. Ik vind het misschien ingewikkeld om daar allemaal details over te delen omdat… Ja, waarom vind ik dat ingewikkeld? Ja, dat vind ik ingewikkeld. Nou ja, er zijn heel veel dingen die ze niet meer kan, communiceren gaat moeizaam en ook fysiek zijn er een hoop belemmeringen. Maar dat vuur zeg maar, van vroeger, die weigering om je neer te leggen bij dingen die niet lukken of kunnen of waar je het niet mee eens bent, nou dat zit er nog heel erg in haha.

L: En eigenlijk is dat veel meer dan wat die artsen in eerste instantie hadden gedacht. Toch?

F: Ja, absoluut. Dat vind ik ook wel belangrijk om steeds maar weer te benadrukken, ook als mensen haar ontmoeten. Je bent geneigd – überhaupt als iemand in een rolstoel zit, dat zal iedereen denk ik wel herkennen – automatisch een soort compassievolle rol aan te nemen, wat heel vernederend kan zijn voor iemand die in een rolstoel zit. In ieder geval wordt er vaak over mijn moeder heen gesproken in plaats van dat er met haar gesproken wordt. Ze kan zich inderdaad woordelijk niet goed uitdrukken, maar ze snapt dondersgoed wat er besproken wordt en ze heeft daar wel degelijk een mening over.

L: Ze kan er alleen niet op reageren?

F: Nee, ze reageert er wel op, maar niet altijd met de goede woorden, of eigenlijk meestal niet, haha. Maar dat is ook vaak heel grappig. Vindt ze zelf ook vaak heel grappig.

L: Ik vind het wel interessant dat je zegt dat je dat ingewikkeld vindt, om dat te benoemen. Ik vraag me af waar dat dan in zit, of dat een soort bescherming is naar haar toe.

F: Ja, we hadden het net voor we gingen opnemen over autonomie. Autonomie is iets wat je zelf afbakent of bestendigt. Precies dat vermogen is bij haar heel erg aangetast. Ze kan niet goed aangeven tot in welke mate ze zichzelf wil laten kennen. Ik vind het moeilijk om die rol voor haar op me te nemen.

L: Ik snap het wel, je zegt ook: ‘Ik zie dat mensen over haar praten, in plaats van tegen haar.’ Dus dat het misschien ook niet helemaal zuiver voelt om dan over haar te vertellen, in welke mate ze gehandicapt is.

F: Nee, precies. Als je wil weten hoe het met haar gaat, stel ik voor dat je ook even met haar gaat praten. Ja, dat is het wel ja.

L: Ja, dat snap ik wel. En op zich maakt dat ook niet uit, want het is in ieder geval een rouwproces geweest over het verschil tussen hoe ze was en hoe ze nu is.

F: Ja precies, en dat is ook een prima verhaal dat ik graag vertel. Vooral omdat het me helder werd omdat er zo weinig symboliek samenhangt met het verliezen van iemand die dus niet overlijdt.

L: Ik vind heel veel dingen in je boek echt schitterend, maar één van de dingen die ik zo mooi vond is de opmerking: ‘De jaaragenda heeft voor jou neerzijgen geen plechtigheid in de aanbieding. De mensen op de foto’s in de kast vieren eindexamen, proosten op verjaardagen, ze tonen trots hun baby of liggen in hun graf. Vastgelegd worden de mensen die echt leven of echt doodgaan. Jij blijft ertussen. Woordeloos in bed, vormeloos verloren.’

F: Ja. Dat vormloze betekent inderdaad dat er weinig voorhanden is om kenbaar te maken – ook aan je omgeving – dat er iets verloren is gegaan. Dus bijvoorbeeld op 12 januari was de dag van die hersenbloeding. Voor mij geldt dat toch als een soort sterfdatum. Niet van mijn moeder überhaupt, maar wel van de moeder die ik kende. Toevallig was het dit jaar vijf jaar geleden, dus heb ik mijn broer en zus een appje gestuurd. In bredere zin geldt die datum niet als iets bijzonders voor de mensen om ons heen.

L: Nee, want je hebt er inderdaad geen woord voor.

F: Nee.

L: De hersenbloeddag, maar ja.

F: Bij deze zou ik dat graag willen beslissen.

L: Ik vond dat zo’n mooi – want dat is iets waar ik in ieder geval nog nooit over na had gedacht – dat ik denk: oh ja dat is waar, daar hebben we inderdaad helemaal geen terminologie voor en geen handvatten. Je zegt: ‘Nu was het vijf jaar dus heb ik mijn broer en zus een appje gestuurd.’ En de afgelopen jaren doe je dat dus niet. Maar wat doe je dan zelf? Doe je dan iets zelf?

F: Ik deed zelf dus eigenlijk ook heel weinig op die dagen, waaruit ik opmaak dat die symboliek niet alleen een functie heeft voor de buitenwacht – zodat mensen je verdriet kunnen erkennen – maar je hebt het zelf eigenlijk ook een beetje nodig om te bekrachtigen dat je een verlies hebt geleden. Dus die dagen gaan vrij geruisloos voorbij, dan treft het verlies me gewoon op een dinsdagmiddag in juni, eigenlijk, haha, en niet op 12 januari. Er wordt heel vaak aan me gevraagd ‘hoe is het met je moeder?’. Dat is een vraag waar ik altijd moeilijk antwoord op kan geven, want ik vraag ook niet honderd keer aan een vriendin: ‘Hoe is het met jouw vader?’ Ik snap dat het een poging is om te laten merken dat ze snappen dat er iets ingrijpends is gebeurd, maar de vraag die ik prettiger zou vinden is: hoe gaat het al vijf jaar zonder je moeder? Bijvoorbeeld. Maar dat is dus ingewikkeld, want ze is er.

L: En daarmee wordt er misschien minder ruimte gemaakt voor jouw rouwproces.

F: Ja, dat klopt. Ja, sterker nog, wat gebeurt is bijna het tegenovergestelde. Mensen willen natuurlijk gebeurtenissen graag naar loutering toe praten.

L: We zijn dol op silver linings.

F: Precies! Dus ik hoor ook vaak als mensen dan vragen bijvoorbeeld ‘hoe is het met je moeder?’ en ik vertel van nou dit gebeurt en dit gebeurt, dan zeggen ze: ‘Nou wat fijn hè.’ Wat fijn? Wat fijn dat het zo goed is gekomen?

L: Dat ze er nog is?

F: Ja, bijvoorbeeld.

L: Dat was ook één van mijn vragen. Zeggen mensen dingen als ‘gelukkig leeft ze nog’?

F: Gesprekken over dit specifieke onderwerp gaan beide kanten op vrij moeizaam. Er is één groep mensen die vaak zegt – regelmatig ook zonder dat ze überhaupt mijn moeder nog gezien te hebben na de hersenbloeding – ‘als mij zoiets was gebeurd, had mij dan maar een spuitje gegeven’. Zo drukken ze dat vaak respectvol uit. Waarmee ze het leven dat mijn moeder leidt überhaupt degraderen tot iets wat niet de moeite waard is. En inderdaad aan de andere kant van het spectrum zitten de mensen die zeggen ‘wat fijn dat ze naar de dagbesteding kan’ of ‘wat heerlijk dat jullie er nog drie keer in de week naartoe kunnen’. En dan denk ik: ja, allebei die uitersten doen niet echt recht aan de ervaring die overblijft als je met een zwaar gehandicapte moeder zit. Dus in dat opzicht zouden er ook wel wat handreikingen gedaan mogen over hoe je omgaat met dit soort verlies. Maar ik moet je eerlijk zeggen: ik denk dat dit breder te trekken is dan alleen verlies door dit soort ziektes, want bijvoorbeeld ik herken het ook als er een relatie uitgaat na een hele lange tijd, die heel betekenisvol voor je is geweest.

L: Ja, dat is ook een vorm van rouw.

F: Ja, ja.

L: Ja absoluut. Zeker. Wat is rouw volgens jou?

F: Daar was ik over na aan het denken omdat je hier kwam. Rouw is denk ik bij uitstek emotioneel. Het is niet alleen emotioneel maar ook heel ingrijpend emotioneel. We zijn gewend om hele grote emoties heel mathematisch te benaderen en strikt wetenschappelijk. In de zin van: je gaat naar de psycholoog en er worden metingen gedaan, ben je depressief? Ben je angstig? Wat voor begeleiding heb je nodig? Heb je medicatie nodig? Dus hoe kom je weer van die overweldigende emoties af, eigenlijk. En ik denk dat de emoties die met rouw komen meer vragen om een verhalende benadering. Misschien vragen om boeken en muziek, kunst, geschiedenis. Veel perspectieven waarmee je die emoties in een bepaald verhaal kunt verwerken, waardoor je ze kunt rationaliseren. Waardoor het onderscheid tussen wat je voelt bij een gebeurtenis en hoe je erover denkt, dat dat wat minder groot wordt. Dit klinkt misschien heel abstract, haha.

L: Maar rouwen is natuurlijk ook abstract.

F: Ja. Het is denk ik abstract omdat het zo strikt individualistisch is, omdat het zo ongelofelijk alleen is, dat rouwen. Daarom denk ik ook dat boeken of muziek er zo heilzaam bij kunnen zijn, omdat die het gevoel van eenzaamheid heel erg kunnen opheffen, ook al ben je in je eentje. Veel meer dan gesprekken met anderen dat soms kunnen doen.

L: Kun je je momenten herinneren dat je voor jezelf merkte dat het leven lichter werd? Dat er weer meer ruimte kwam voor iets anders?

F: Nou, heel eerlijk gezegd: daar zou ik een tweede verlies van een ouder voor nodig hebben, want de ironie wil dat ik dus heel kort na de hersenbloeding van mijn moeder beviel van mijn tweede dochter. Dat tweede kindje vereiste ook een bepaalde luchtigheid en dwong dat ook af. Ik was ook gewoon hormonaal, stikgelukkig dat dat kindje er was. Dat heeft denk ik bij mij geholpen om al vrij snel niet de betrekkelijkheid van de gebeurtenis in te zien, want het is één van de meest ingrijpende gebeurtenissen in mijn leven geweest. En nog steeds kan het me heel verdrietig maken. Maar me echt verliezen in dat verdriet, of wegkwijnen onder het verlies van mijn moeder, dat kon ik me helemaal niet permitteren omdat er een baby’tje was, maar ik was er ook niet echt toe geneigd omdat ik gedwongen werd tot vreugde. Ik had een ontzettend leuke baby gekregen. Echt een moment van verlichting kan ik me dus niet herinneren. Ik kan me wel nog herinneren dat de gebeurtenissen voor veel ongemak in het gezin zorgden. Iedereen komt op een soort eiland terecht waar je gaat dealen, waar iedereen zelf de appeltjes gaat schillen die je nog had, ten aanzien van onze moeder. Dus wat heb je nog uit te zoeken met je moeder en hoe neem je afscheid van de moeder die ze was? Omdat dat zo eenzaam is raak je elkaar best wel kwijt, dat was in ieder geval mijn ervaring. Dat vond ik heel bedreigend, want je hebt eigenlijk je broer en zus harder nodig dan ooit natuurlijk als je een ouder verliest. Dus ik vond dat spannend, iedereen was ook heel emotioneel dus de vlam sloeg nog weleens in de pan. Ik kan me wel nog heel goed herinneren wat het moment was waarop dat wat luchtiger werd. Dat ik dacht: nou, volgens mij hebben we inderdaad intense emoties ervaren samen en hebben we het ook flink met elkaar aan de stok gehad, maar we zijn er weer.

L: En wanneer was dat?

F: Ja, ik denk dat dat het moment was dat we besloten hadden om onze moeder naar Amsterdam te halen. Dat was best wel een flinke verhuizing en we hadden samen dat huis geschilderd en ingericht, haar spullen hiernaartoe gehaald en de zorg ingericht. Toen we haar ophaalden uit het verpleeghuis voelde dat sowieso als een kleine overwinning. Mijn moeder zelf was compleet van de kaart van die verhuizing, dus die lag op de bank, voor pampus. Wij zaten pizza te eten aan tafel en heel veel wijn te drinken met elkaar. Toen weet ik nog dat het een heel fijn moment was, en ook één waarop ik dacht: we hebben wat regie teruggepakt op het leven dat mijn moeder leidt, maar ook op ons leven als gezin of zo. We kunnen het weer een beetje naar onze hand zetten.

L: En niet meer elke keer op en neer.

F: Ja! Praktisch gezien niet meer op en neer de hele tijd, maar ook emotioneel gezien wat minder op en neer de hele tijd. Je vergeet soms bij mensen die in verpleeginstellingen zitten, daar wordt natuurlijk met heel veel toewijding en met alles wat er mogelijk is goed voor mensen gezorgd. Dat staat buiten kijf. Maar dat wat een mens een mens maakt, dus het individualistische aspect daarvan, dat verdampt gewoon op het moment dat je in zo’n instelling komt. De kamers zijn eenduidig, het eten is eenduidig, de muziek die gedraaid wordt is eenduidig. Dus dat betekent dat er in alle primaire levensbehoeften voorzien wordt, maar dat wat mensen authentiek maakt of uitgesproken of eigen, dat wordt gewoon met één klap van de tafel geveegd. Dat past niemand natuurlijk, maar dat paste mijn moeder bij uitstek niet, haha. Dus ik was heel blij dat we wat dat betreft haar gewoon een appartement konden aanbieden waar Nick Cave opstond, en niet Jan Smit, die ook prima muziek maakt, haha. Maar niet echt het genre waar mijn moeder lekker op ging.

L: Ik ben nog wel benieuwd, we hadden het er ook even over. Jullie moesten het ook vertellen aan mensen.

F: Ja.

L: In het begin van ‘luister, dit is er gebeurd’. Hoe was dat, voor jou? Wat voor reacties krijg je dan?

F: Die periode in het ziekenhuis hebben we vrij emotioneel verslag gedaan, toen we er in eerste instantie van uitgingen dat het een tijdelijke impasse zou zijn. Ja… Hoe was dat?

L: Ik vraag het eigenlijk vooral omdat ik deze vorm van rouwen niet ken. Ik ken alleen de vorm van rouwen waarin er iemand doodgaat. Ik wil eigenlijk bijna zeggen: gewoon iemand doodgaat. Dat is natuurlijk heel overzichtelijk. Iemand is een tijd lang ziek en dan gaat iemand dood, waarmee ik natuurlijk op geen enkele manier die dood wil bagatelliseren. Maar het is wel een helder verhaal.

F: Ja. En dit is een rommelig verhaal.

L: Dat bedoel ik. Dus ik kon gewoon vertellen: ‘nee, die is nu dood.’ Dat zorgt er natuurlijk ook voor dat het voor mij en voor iedereen die om een dode rouwt, dat is een meer afgebakend proces binnen een periode die jij niet hebt.

F: Nee. Nou, dat is ook zo. In de periode dat wij nog in het ziekenhuis waren heb je te maken met een zieke. Dan kan je er nog allerlei medische termen op plakken en dat is op zich vrij overzichtelijk. Het moment daarna, waarop je dus moet concluderen: okay er is iemand verloren gegaan, maar dood kun je het niet noemen, of sterven kun je het niet noemen. Dan kom je dus op dat glibberige gebied waarin mensen steeds vragen ‘hoe gaat het?’. Waarop jou eigenlijk dus gevraagd wordt om te zeggen ‘het gaat beter’ of ‘het gaat goed’. Maar dat wil je helemaal niet antwoorden, want ik zou geen enkele omstandigheid in die eerste jaren na de hersenbloeding willen bestempelen als goed. Het was eigenlijk alleen maar heel rommelig en verdrietig en afzichtelijk en ontstellend. Dus wat er gebeurt is dat je het een beetje afzondert van de rest van je leven. Dat is ook een beweging die wederzijds is. Dus de interesse van mensen in iemand die op deze manier langzaam uit het leven verdwijnt zeg maar, die is ook snel dalende. Vrienden haken snel af. Niet alleen mijn vrienden, maar zeker ook de vrienden van mijn moeder. Wat ik geenszins als verwijt bedoel, want ik zou denk ik op dezelfde manier zo kunnen doen. Dat is gewoon hoe het gaat. Wat het niet minder tragisch maakt overigens, voor mijn moeder. Dus de vraag naar informatie neemt heel snel af. Wij hebben zelf natuurlijk nog vrij grote sociale levens, maar het lijkt alsof mijn leven met mijn moeder daar bijna parallel aan loopt. Dus het beslaat een heel groot deel van mijn leven, ik heb iedere dag contact over mijn moeder met mijn broer en zus en ik heb ook iedere dag contact met mijn moeder. Dat legt een groot beslag op mijn dagelijkse bestaan. Omdat dat zo structureel is, anders dan waar een sterfgeval zo duidelijk een afgebakende impactvolle gebeurtenis is, heeft het helemaal geen plek meer in het dagelijkse discours. Niet tussen mij en mijn vrienden, ook niet tussen mij en mijn kinderen of partner. Het lijkt wel of het niet bestaat. Maar het bestaat weldegelijk. Ja, ik weet niet wat daar een goede oplossing voor is.

L: Nee, die is er misschien ook wel niet.

F: Dit is denk ik ook het juk – of het juk, ja – of de last die mantelzorgers dragen. Hersenbloeding is natuurlijk een proces waarin je vrij snel afscheid neemt van de oorspronkelijke persoonlijkheid van iemand. Maar mensen met alzheimer of andere ziekteprocessen waar je langzaam afscheid moet nemen van iemands karakter, die verlopen denk ik op eenzelfde manier. Mensen vragen misschien tamelijk obligaat ‘hoe gaat het?’, maar ik denk dat het soms moeilijk is je voor te stellen hoeveel ruimte zoiets inneemt. Veel meer ruimte dan een graf, maar dat is fucking ongepast in de eerste plaats.

L: Nou, ik weet niet of ik het ongepast vind. Ongepast is het sowieso niet, maar ik denk dat ik het ook wel begrijp. Als ik nu dit laatste antwoord hoor denk ik: oh ja, die vraag van mij, kun je je herinneren wanneer het lichter werd, dat is typisch een vraag…

F: Alsof dat aan te wijzen moet zijn. Maar dat is het eigenlijk niet echt.

L: Nee, maar bij mij en bij een paar mensen in de vorige afleveringen en ook andere gesprekken die ik over rouw heb gevoerd, die rouwen over iemand die dood ging. Dan is dat moment er vaak wel. Dan is er toch een moment waarin je voelt: okay, ja ik heb net een x aantal tijd – of dat nou maanden of jaren zijn – heel heftig gerouwd, waarin het echt de hele dag mij consumeerde. Maar op een gegeven moment wordt dat lichter en kun je toch weer door. En ik bedoel, ik ben nog steeds met Renate en mijn moeder bezig, maar niet meer op dezelfde manier. Maar als ik nu jouw verhaal zo hoor, denk ik: oh maar misschien is dat dus wel een heel groot verschil, tussen rouwen om iemand die leeft, maar ook weer niet. Dat rouwen dat stopt helemaal niet.

F: Nee. Nee, dat stopt waarschijnlijk op het moment dat mijn moeder overlijdt. Rouw is denk ik tweeledig, dus je rouwt om je eigen verlies en je rouwt om het lijden van de ander. Dat rouwen om mijn eigen verlies, dat heb ik denk ik wel gehad. Niet dat ik denk dat ik helemaal kan omvatten of begrijpen wat het is als een ouder sterft, daar heb ik mijn hoofd nog niet omheen. Maar het lijden van die ander, dat blijft bestaan. Ik denk, als je ervan uitgaat dat rouw die twee componenten bevat, dus het lijden van de ander en je eigen lijden, mijn eigen lijden is nog summier aanwezig, maar dat lijden van de ander is nog heel prominent aanwezig. Tot die tijd blijft het sukkelen.

L: Wat moeilijk.

F: Ja. Als je dus mijn broertje, de onverbeterlijke optimist, zou spreken, die zou zeggen: ‘Het is helemaal niet moeilijk, ik ben heel blij dat we nog steeds wekelijks een pizza kunnen eten en wijn kunnen drinken samen.’

L: En kun je daarin wat van hem leren?

F: Nou en of.

L: Gebeurt dat ook? Lukt je dat?

F: Ehm. Ja. Ja, dat lukt mij wel.

L: Maar hij kan ook dingen van jou leren, het is niet alleen dat hij het goed doet en jij niet of zo. Dat is helemaal niet wat ik bedoel.

F: Mijn broer is gewoon erg gericht op de korte termijn, waar ik dingen eindeloos in bredere perspectieven plaats, haha. Mijn broer denkt gewoon: we zitten hier nu op tafel, er staan drie flessen wijn, ik rook een peukie, mijn moeder is blij, we zingen een lied en ik heb een topavond. En ik ben sneller geneigd te denken: er staat een rolstoel onder die tafel, ooit kon ze lopen, er komt straks een invalide-taxi, ik heb nu al buikpijn van hoe we dat moeten doen met haar jas. En waar mijn broer denk ik ook wel wat opsteekt van mijn neiging om dingen wat breder te zien, leer ik zeker om wat meer in het moment te zijn en ook te koesteren. Dat kunnen natuurlijk mensen met een sterfgeval zo onherroepelijk nooit meer, dat ik nog steeds waardevolle momenten met mijn moeder meemaak. En die zijn er ook zeer zeker.

L: Voel je je weleens schuldig dan?

F: Ja! Iedere avond, haha. Ja. Iedere avond denk ik wel.

L: Waar zit dat schuldgevoel?

F: Ehm, ja het is een misplaatst schuldgevoel, want ik heb geen schuld, aan welk aspect van deze situatie dan ook. Het schrijnende besef dat ik ’s avonds hier de trap op kan lopen, zelf bepaal hoe laat ik dat doe. Of ik mijn tanden poets, dat doe ik wel echt altijd trouwens, haha.

L: Dat zou ik ook zeggen, haha.

F: Hoe ik in bed ga liggen, of ik nog met iemand vrij voor ik ga slapen. Gewoon wat ik kijk voor ik ga slapen. Dat ik zelf de regie voer over of ik me nog een keer wil omdraaien in bed. Dat zijn allemaal vrijheden die je je niet kunt permitteren als je ziek bent geweest. Dat contrast is vaak heel schrijnend, dat momt zich gek genoeg vaak uit in schuldgevoelens.

L: Ja. Je zei net: ‘Dit hoort ook bij dat rouwen om het lijden van de ander, dat stopt misschien pas bij het overlijden van de ander.’ Wat natuurlijk een bijzondere zin is, dat het rouwen stopt bij een dood.

F: Ja, dat is inderdaad een opmerkelijke conclusie, maar ik denk wel dat die klopt in dit geval.

L: Ja, dat kan ik me wel voorstellen, ja.

F: Ja, ik ben benieuwd. Wij moeten verder praten op het moment dat dat aan de orde is, haha. Ik weet niet, ik ben sowieso benieuwd naar… Je hebt toch dat als iemand langdurig ziek is geweest, dan kom je daarna ook in een heel groot en ingrijpend rouwproces terecht, maar was daar ook die opluchting? Als iemand zo geleden heeft?

L: Ja.

F: Dat is ook een situatie die je niet eindeloos volhoudt, toch?

L: Nee, zeker niet. Bij mijn moeder was ik te jong, dat heb ik toen niet allemaal zo ervaren, maar met Renate absoluut, ja. Zij had helemaal niet ziek mogen worden, maar toen dat eenmaal zover was, en zeker de laatste drie weken van haar leven, als we het over autonomie hebben: Renate was ook heel autonoom, die laatste drie weken lag ze in bed en gingen wij voor haar mantelzorgen. Of zorg is dat dus gewoon. Die autonomie werd haar ook helemaal ontnomen. En toen werd ze echt steeds zieker, zieker en zieker. Die laatste paar dagen denk je ook: ja, nou ja, dit niet! Laat het over zijn, alsjeblieft. Dat willen we niet meer. En wat ik wel bijzonder vond was toen ze eenmaal dood was, ze heeft palliatieve sedatie gedaan, dan krijg je een combinatie van dormicum en morfine. In die periode tussen het toedienen van die cocktail en het overlijden zit soms dagen. In haar geval twee dagen. Dan komt er heel veel vechtlust omhoog, want dan gaat die ziel zeggen ‘nou mooi niet’. Zeker niet bij iemand zoals zij. Maar toen ze eenmaal dood was, was ze weer Renate. Toen dacht ik: hee, daar ligt ze. Die ken ik. Want dan is ze niet meer ziek, heeft ze geen pijn. Is dat er allemaal niet.

F: Ik moet je zeggen, we zijn twee keer naar het ziekenhuis gebeld om afscheid van mijn moeder te nemen. Ze ging gewoon niet dood, ze is zo’n soort. Het loden gestel, die is niet omver te werpen. Zo stevig. Ik ervoer ook heel veel ontzag bij dat verzet. Het zien van dat verzet.

L: Doodgaan is heel moeilijk, dat blijkt. Het is heel moeilijk om los te laten. Ik geloof niet heel erg in dingen die ik niet zie, maar er is echt iets heel groots tussen leven en dood. Daar zit echt nog een fase tussen.

F: En hoe noem je dat?

L: Weet ik niet. Ik weet dat Renate het had over – want ze was hier bang voor, ze was bang voor zo’n delier – ze zei: ‘Ik ben zo bang dat ik het gaatje in de muur niet kan vinden.’ Mijn moeder heeft euthanasie laten doen. Dat lijkt me heel prettig. Als in: als je weet dat het echt nergens meer heen gaat. Als het echt helemaal klaar is een prikje, het is binnen een paar minuten gedaan en je ligt in de armen van wie je wil.

F: Was je daarbij?

L: Nee, ik was toen tien. Mijn vader was erbij, ze lag in zijn armen. Want hoe zou jij dat noemen dan? Jij noemt het ergens in je boek, jij noemt het de ‘wachtkamer tussen leven en dood’ volgens mij.

F: Ja!

L: Maar dan beschrijf je het mooier.

F: Ja, maar de wachtkamer klinkt als een plek waar je gewoon stilzit op een stoel en waar verder geen onvertogen woord valt. Niet heel treffend in dit geval. Dat is misschien ook zo ontluisterend aan zo ziek zijn, is dat je als mens zo overgeleverd raakt aan dat lichaam waar we dat verstand zo cultiveren en zo koppelen aan identiteit. Dan raak je dat dus helemaal kwijt omdat er op een gegeven moment alleen nog maar dat lichamelijke is. En het sterven dus. Dat is toch de geest die het aflegt tegen dat lichaam.

L: Ja, daar zit inderdaad een onderscheid in. Die ziel die wil nog wel.

F: Ja, die kan niet zonder dat lichaam, maar die denkt: wat flik je me nou toch.

L: Ja, dat onderscheid dat is er absoluut. En als dat lichaam is afgestorven, als dat niet meer verder gaat, dan is die ziel er echt nog niet klaar mee.

F: Nee.

L: Die moeten toch – in het geval van een sterfgeval – met z’n tweeën door dat gaatje. Dat kan een gevecht zijn.

F: Maar kan jij je voorstellen, want ik vond de confrontatie… Kijk als je moeder een hersenbloeding krijgt en gehandicapt raakt, dan kun je daar uiterlijk nog een hele maatschappelijk geaccepteerde vorm aan geven. Maar je wordt heel erg geconfronteerd met de lichamelijkheid van je ouders. Dat is heel onprettig, vond ik zelf.

L: Wat bedoel je daarmee?

F: Nou, je draagt op een gegeven moment zorg voor je moeder zoals je zorg geeft aan je baby. Waar het met je baby volkomen vanzelfsprekend is, voelt dat ten aanzien van je ouders heel ongepast en ongehoord in de zin van: dit hoort niet zo, dit is niet de bedoeling dat ik hier toeschouwer van ben. Maar ik vroeg me wel vaker af of dat ook niet is omdat we dit soort confrontaties zo weggesaneerd hebben uit ons leven überhaupt. Wanneer worden we nog geconfronteerd met mensen die gek worden van angst, omdat ze aan het sterven zijn? Of mensen die in hun broek poepen. We zijn zo gewend om dat soort dingen weg te stoppen of over te dragen aan mensen die daar hun baan van gemaakt hebben. Ik moet denken aan een middag dat ik voorlas in Den Bosch volgens mij. Toen zat er een vrouw in het publiek die zelf ook een hersenbloeding had gehad. Die was er bij lange na niet zo slecht uitgekomen als mijn moeder, maar ze stond verontwaardigt op en zei: ‘Ik heb je boek gelezen, het maakt me heel boos dat je je boek Moeder af noemt, alsof je na die gebeurtenis niet meer een volwaardige moeder bent.’ En ik sprong toen heel erg in de verdediging, geloof ik. Maar zo eenduidig als zij het interpreteerde, zo bedoel ik de titel van het boek ook helemaal niet. Het is juist meer een studie naar in hoeverre zo iemand je moeder blijft als er zoveel wegvalt van wat iemand in oorsprong is geweest. Als je het dan over rouwen hebt – ik heb voor een heel groot deel afscheid genomen van wie mijn moeder was en er blijft een heel groot pakket aan zorgen en verdriet en medelijden om haar leven, dat blijft bestaan. Dat wordt opgeheven op het moment dat mijn moeder ooit zelf zou overlijden. Of er dan nog een staartje rouw overblijft om wie ze was en ook om wie ze nu is? Dat wat er nog over is van mijn moeder, daar ben ik eigenlijk heel benieuwd naar.

L: Ja. En denk je dat dat rouwen om haar lijden ook al tijdens haar leven voor jou verlicht zou worden? Dat je een manier zou kunnen vinden om het jezelf ook minder kwalijk te nemen dat jij wel nog de trap op kunt lopen?

F: Ik denk: ik heb dus twee dochters en twee ouders. En op dit moment heb ik een bepaalde zorgplicht naar allebei mijn ouders. En ik heb natuurlijk die zorgplicht, en meer dan dat, een zorgbehoefte naar mijn kinderen toe. Die zorgen voor mijn kinderen zijn natuurlijk en vanzelfsprekend. Die zorgen voor mijn ouders moeten uit de reservetijd komen. Dat is mijn stellige overtuiging. Mijn primaire zorg ligt bij mijn kinderen, en daar waar tijd overschiet heb ik ruimte voor mijn ouders. Dat is ook wat ik in therapie heb moeten leren. Ik ben tot op zekere hoogte natuurlijk verantwoordelijk voor het zorgen voor mijn ouders, maar niet onuitputtelijk en niet grenzeloos. Ik kan dat schuldgevoel ook vaak wel weer wegzetten als ik denk: ja, ik kan nu nog wel een uur wakker liggen in mijn bed, dan ben ik morgen een chagrijnige moeder, daar heeft niemand wat aan. De grootste lastpakken van ouders zijn natuurlijk ouders die op een gegeven moment een wat schrijnend leven leiden. Want dat doet pijn en dat wil je opheffen. Maar ik geloof niet dat welke ouder dan ook de wens heeft om die ruimte in te nemen in het leven van zijn of haar kinderen. Dat zou ik in ieder geval nooit hebben bij mijn eigen kinderen. Ik geloof ook zeker dat mijn ouders dat bij mij en mijn broer en zus niet zouden willen. Dat helpt wel om het gevoel regelmatig te parkeren. Mijn moeder is soms ook gewoon heel lastig. Dan denk ik daar even aan terug en denk ik: oh ja je bent soms ook gewoon heel irritant. Ik voel me nu gewoon even niet schuldig.

L: Ook wel prettig dan.

F: Ja zeker, haha!

L: Hoe praat je over haar op een anekdotische manier? Vertel je wel eens casual ‘oh mijn moeder deed toen zus en zo’? Of gebeurt dat minder vaak omdat ze nu zo’n grote rol speelt op een andere manier in je leven? Dan bedoel ik dus anekdotes van voor de hersenbloeding.

F: Nee, wel bij mijn broer en zus. En bij mijn schoonbroer en ex-man, omdat we met elkaar die geschiedenis delen met mijn moeder. En ook met broers en zussen van mijn moeder, ik heb nog intensief met een zus van mijn moeder. Ik ben nog lang niet in de overgang, maar ik had er laatst wel een vraag over. Toen dacht ik: shit, dat kan ik er gewoon niet goed meer vragen. Toen belde ik de zus van mijn moeder, die kon rijkelijk putten uit haar eigen ervaring met de overgang, maar gelukkig ook uit die van mijn moeder, haha. Dus soms, als ik merk, dat zal jij misschien ook herkennen, dat je informatie nodig hebt over hoe werkte dit bij mijn moeder, dan praten we wel veel over haar. Niet heel lang geleden zijn de vader van mijn kinderen en ik uit elkaar gegaan. Mijn ouders waren ook niet meer samen. Dat maakte dat ik ook op een hele andere manier kon reflecteren op hun scheiding. Ik dacht: ja potverdorie, het is ook hartstikke moeilijk om uit elkaar te gaan. Zeker om dat een voor op iedereen prettige manier te doen. Toen heb ik ook wel weer heel veel informatie gezocht bij familie van mijn moeder, om te kijken wat er eigenlijk precies tussen mijn ouders was gebeurd. Dus anekdotisch over mijn moeder praten gebeurt wel met de mensen die haar ooit gekend hebben, maar alle mensen die daarna ingestapt zijn… Ik laat wel vaak foto’s zien, omdat ik gewoon denk: ja, je moet wel weten waar ik vandaan kom. Daar hoort mijn moeder natuurlijk sowieso bij. Ze wordt door nieuwe vrienden niet echt meer gekend. Dat vind ik ook heel jammer. Want ja, hoeveel frictie er soms ook kan zijn binnen je gezin van afkomst – ik denk dat dat een universeel gegeven is – het is toch, je noemde het woord net al, je fundament. Ik heb toch het idee dat ik minder goed gekend kan worden door mensen als ze dat deel van mijn leven niet hebben meegekregen. Anekdotisch zijn is denk ik samen terugblikken op een gedeelde geschiedenis of niet meer samen terugblikken om een gedeelde geschiedenis. Maar met mijn moeder schipper ik nog altijd een beetje daartussenin. En omdat het inderdaad geen onderwerp van gesprek is in veel situaties, lijkt het wel alsof het hele leven met mijn moeder een beetje losgeweten is van het leven dat ik nu leid.

L: Want zou je willen dat daar meer overlap tussen zit?

F: Ehm… Ja, dat zou ik wel willen. Tijn neemt haar vaak mee naar de kroeg bijvoorbeeld. Mijn moeder heeft een bad, en er staat altijd een fles Limoncello. Dus mijn broer gaat daar drie keer per week heen, dan gaat hij een uur in bad liggen en daarna gaat hij met mijn moeder Limoncello drinken tot hijzelf starnakel is. Dan gaat hij intens gelukkig naar huis. Hij heeft denk ik een goede routine gevonden om mijn moeder te integreren in zijn dagelijks leven. Misschien dat ik… Nee. Wat een dom antwoord. Zou ik dat willen? Ik weet het eigenlijk niet.

L: Nee…

F: Ik weet het niet. Nou, wat wel grappig is. Mijn moeder belt me dus heel vaak, dagelijks, haha. Dat doet ze op de momenten dat het haar goed uitkomt. Dat zijn niet altijd de momenten waarop het mij goed uitkomt, haha. Ze belt ook heel vaak als ik aan het werk ben. Nu is dat thuis, maar dat was vorig jaar ook op heel veel andere plekken. Of als ik bij een vriendin aan het eten ben, of met de kindjes ben. Ik neem eigenlijk bijna altijd op. Dan valt het heel prettig samen. Dan kan ze daar gewoon zijn op de manier waarop ze zich aandient, dan is het voor iedereen ook heel vanzelfsprekend dat ze er is. Ook een stom antwoord, sorry, ik kom er niet zo goed uit.

L: Nee dat vind ik helemaal niet een stom antwoord! Ik zie me dan voor me hoe je in een supermarkt staat te hannesen met kinderen, boodschappen, een tas en dan je moeder op FaceTime, die gewoon daar dan bij is.

F: Ja, precies. Zo vormt ze zeer zeker nog een onderdeel in mijn leven. Wanneer raak je iemand kwijt, dus? Dat hangt niet per sé samen met het moment dat iemand overlijdt, dus.

L: Nee, precies ja. Als iemand doodgaat dan rouw je om de relatie die je met die persoon had, en om de mens die diegene was. In die zin is het precies hetzelfde als rouwen om iemand die een hersenbloeding had.

F: Ja. Ik denk dus dat het die dubbele lading heeft. Je rouwt inderdaad om de doorgeknipte relatie.

L: Dat is jouw eigen leed.

F: Ja, dat is je eigen leed. En je rouwt om het leed van die ander. Maar je neemt inderdaad afscheid van de relatie die je met iemand hebt. Zo’n relatie heeft natuurlijk betekenis op heel veel verschillende manieren. Als iemand dus een hersenbloeding krijgt moet je dus ook onderzoeken op welke manier je die relatie opnieuw invulling kunt geven. Daar zijn zeker middelen of manieren toe. Het is alleen soms wat harder zoeken.

L: Je moet een nieuwe vorm vinden, bedoel je?

F: Ja. Ik kon heel goed met mijn moeder praten, zagen zeg maar. Ze kon goed zagen. Dingen uitdiepen. Dat kan nu natuurlijk niet meer. Soms als ik ouderlijke troost nodig heb, dan mis ik dat heel erg. Ik kan me nog goed herinneren dat ik denk ik een jaar geleden bij mijn moeder was. Toen was ik ook heel verdrietig over iets en moest ik huilen. Ik had gewoon heel veel behoefte aan de troost van mijn moeder en dat kon niet verbaal, maar toen dacht ik: nou, dan ga ik gewoon naast haar rolstoel zitten en dan leg ik mijn hoofd op haar schoot. Dat deed ik en toen aaide ze mijn hoofd. Dat was ook heel troostrijk, want het was toch mijn moeder die mij troostte, op een heel andere manier dan ze dat eerder had gedaan. Maar toch heel troostrijk. Dus ja. Je moet zoeken naar hoe je opnieuw invulling kunt geven aan je relatie met iemand. Je moet iemand ook echt dus opnieuw leren kennen. Dat vraagt gewoon tijd.

L: Ja. Welk liedje heb jij uitgekozen?

F: Ik heb een nummer uitgekozen, de soundtrack van Gadjo Dilo, dat is een film. Eén van de lievelingsfilms van mijn moeder, die gaat over een jongen die strand bij een zigeunerfamilie en heel verliefd wordt op een meisje. Zij beleven een romance en ik heb daar sowieso hele prettige herinneringen aan omdat mijn moeder ook een soort levensstijl nastreefde waarbij iedereen welkom was. Er was altijd eten, veel eten, er werd ook uitbundig gegeten en gedronken. Er werd altijd veel muziek gemaakt, feestjes waren grenzeloos en zonder eind, haha. Dus die film roept associaties op bij de jeugd die ik bij mijn moeder heb gehad, en ook het gevoel van esthetiek waar ze ons mee op wilde voeden. We mochten geen RTL4 kijken, haha. Maar dit soort films werden bijna met dwang voorgeschoteld. Ik vond het vroeger natuurlijk niks, want ik wilde ook gewoon Telekids kijken, maar hoe ouder ik werd, hoe meer ik het kon waarderen. Dus ik heb later nog veel filmfestivals in Rotterdam met haar bezocht. Ze heeft me echt opgevoed, als het om muziek en film gaat. En dit liedje, ik ben in conclaaf gegaan ook bij mijn broer en zus. Ik had een soort selectie van liedjes gemaakt, en ik was heel benieuwd waar zij op uitkwamen. Maar we waren het er unaniem over eens dat deze gierende zigeunerstem, waar de tenen bijna van krullen, maar die ook hartverscheurend is en door merg en been gaat, dat die bij uitstek het leven van mijn moeder typeert.

[start muziek]

Previous
Previous

Aflevering 10, Lara: ‘Waar niemand je voor waarschuwt is dat het dan pas begint. En wat doe je dan.’

Next
Next

Aflevering 8, Barbara: ‘Ik zeg altijd, wees maar blij dat je oud mag worden.’