Aflevering 8, Barbara: ‘Ik zeg altijd, wees maar blij dat je oud mag worden.’

Dit transcript is gemaakt door Celine Haring

L: Een nieuw seizoen van Dag voor Dag. Dit is de eerste aflevering en dus ook de eerste dag dat ik weer op de fiets ga naar mijn gasten. Het vorige seizoen sloot ik af met mijn vader. Ik ga ditmaal beginnen met mijn zusje. Barbara heet ze, ze is vijf jaar jonger. Dat heeft er best lang voor gezorgd dat we echt hele andere levens hadden. Toen ik achttien was vond ik niet per sé veel aansluiting bij een zusje van dertien. Inmiddels is dat helemaal anders. We zijn heel close, ik ben heel dol op haar. We wonen ook om de hoek van elkaar en als we elkaar drie dagen niet zien is het echt: ‘ik heb je zo lang niet gesproken!’. Wij verloren natuurlijk samen onze moeder. Zij was toen vijf, eigenlijk te jong om dat bewust mee te maken. En wie de aflevering met mijn vader heeft gehoord, die weet dat mijn moeders dood een veelbesproken onderwerp is. We hebben ook heel veel foto’s en video’s uit die tijd. Maar toch ben ik heel benieuwd hoe het nou is voor haar om op te groeien en te leven zonder moeder, zeker als je zo’n verlies meemaakt als je er niet tot nauwelijks herinneringen aan hebt. Onze moeder is een veelbesproken onderwerp, maar ik weet eigenlijk niet zo goed op welke manier die dood nou een rol in haar leven speelt. Dat ga ik haar vragen. Verder nog een huishoudelijke mededeling: ik vraag iedereen dit seizoen naar een muzieknummer dat belangrijk was, om welke reden dan ook, en wat ze doet denken aan degene(n) die ze moeten missen. Daar eindig ik dan de afleveringen mee, zodat je nog een beetje in dat gevoel kan zitten. Verder is het hetzelfde recept als de vorige keer. Op de fiets!

*Liesbeth loopt door een straat, pakt sleutels*

L: Ik heb dus haar huissleutel gekregen, maar nou laat ze heel vaak de sleutel aan de andere kant in de deur zitten. Dan heb ik dus niks aan mijn sleutel. Even kijken.

*Gerinkel van sleutels, deur gaat open*

L: Joe!

*Deur gaat weer dicht*

L: Ik vind het zo gezellig dat ik mijn sleutel kan gebruiken hier!

B: Haha, ik haal hem er expres voor je uit. Dat moet nog even in mijn systeem komen.

L: Je haalt hem expres voor mij eruit?

B: Ja, anders kom je er niet in!

L: Wat lief vind ik dat!

B: Ja, tuurlijk!

L: Dag zus!

B: Hallo!

*Gesprek start*

L: Wat herinner jij je nog van mama?

B: Ik zou nu zo graag willen zeggen van dat, en dit, en hoe ze praatte en haar manier van doen. Maar eigenlijk niks.

L: Nee?

B: Nee. Kijk, ons leven is natuurlijk vanaf het moment dat zij ziek werd opgenomen op beeld en geluid en foto. In die zin denk ik soms wel dat ik me dat kan herinneren. Maar volgens mij is dat door die foto’s en de verhalen van papa vooral er in gespijkerd. Ik herinner me niet dat ik met haar heb gepraat of leuke dingen heb gedaan, zoals vakanties. Het is ook niet dat als ik die video’s kijk, dat ik denk: ‘oh ja, dat was toen zo!’

L: Nee?

B: Nee. Sterker nog, soms kijk ik naar een onbekende vrouw met mij.

L: Vind je dat jammer?

B: Ja, heel jammer. Ik heb heel lang gezegd dat het verschil is dat als je jong iemand meemaakt je het echte rouwen niet hoeft mee te maken, maar dan weet je ook niet hoe diegene was. Als je ouder iemand verliest heb je al die herinneringen nog, maar heb je die zware rouwperiode.

L: Dat zie je als twee verschillende smaken?

B: Ja, dat zie ik als twee verschillende smaken. Ik heb eigenlijk tot aan het eind van de puberteit gezegd dat ik blij was dat het gebeurde toen ik vijf was, dan heb ik nu al deze shit niet. Nu denk ik echt had mij tien jaar rouw gegeven en had ik nog maar een glimp van haar kunnen bedenken nu in mijn hoofd van hoe zij was. Als ik nu mensen ontmoet die haar hebben gekend, wat heel vaak zo is en wat jij waarschijnlijk ook herkent, wel maandelijks kom ik nieuwe mensen die zeggen dat ze mijn moeder nog hebben gekend. Aan de ene kant vind ik dat heel mooi en zijn we heel bevoorrecht dat we überhaupt die mensen om ons heen hebben. Aan de andere kant denk ik vaak wel ‘kutwijf’.

L: Beetje jaloers?

B: Ik ben een beetje jaloers, ja! Dan hebben ze allemaal leuke verhalen over hoe ze was. Aan de ene kant vind ik het heel mooi, aan de andere kant ben ik jaloers.

L: Ja, dat snap ik. Toch nog even terug naar vroeger, want wij hebben een film van de begrafenis. Die hebben we weleens teruggekeken.

B: Ja, die lonkt elke dag naar me.

L: Wat herinner jij je van die dag? Weet je nog of je verdrietig was?

B: Als we de beelden niet hadden gehad, dan had ik nu gezegd ‘weet ik niet’. Maar als ik mezelf terugzie op beeld, dan was er niks aan de hand. Er zijn natuurlijk verschillende verhalen erover. Ook met die begrafenisfilm, dan zie je mij in het begin thuis, waar ze opgebaard was. Jij bent echt deep down en ik loop daar een beetje rond in mijn jurkje, die ik zelf uit mocht kiezen en waar ik helemaal zin in had om die aan te doen op die dag. Die limousine komt aan om mama in te rijden.

L: Ja, de lijkenwagen.

B: De rouwwagen. Ik vond die auto natuurlijk te gek, ik roep jou en je ziet me ook door de tuin rennen: ‘Lizabeth, Lizabeth, daar gaat mama in!’. Helemaal cool. Al die mensen waren er, het was alleen maar aandacht. Als ik die beelden zie dan denk ik niet ‘God wat een verdrietig meisje van vijf’.

L: Wat denk je wel als je die beelden ziet? Hoe is dat om het terug te zien als je er geen herinneringen aan hebt?

B: Ja, ik kan dan denken aan de mensen die wel volwassen waren op dat moment, die denken ‘Jezus, die twee kleine meisjes moeten nu door gaan leven zonder moeder’. Dat ontroert mij heel erg, ja, zeker. Vooral omdat ik mezelf ook zie, maar ook jou, van ‘oh god, jullie hadden nog zo geen idee’. Het is heel gek om te zien.

L: Wanneer is het eerste moment dat je terug kan halen dat je er met papa een gesprek over hebt gehad?

B: Ehm… Dat vind ik een goede vraag. Ik weet het niet zozeer, maar ik weet niet of dat komt omdat ik het niet vroeg of dat papa dat wel continu met ons besprak.

L: Ja, we hadden het er veel over hè.

B: We hadden het er heel veel over.

L: Dat is waar.

B: En bij alles wat we delen, of het een mijlpaal was in één van onze twee levens, of dat we op vakantie gingen, of dat we gingen schaatsen of zwemmen: mama kwam er altijd bij. Ik weet wel dat hij altijd heeft gezegd, vanaf het moment dat ik me kan herinneren, van: ‘Bar en Ee, besef dat als je op een jonge leeftijd een ouder verliest, je daar je hele leven last van gaat krijgen. Je moet het gewoon altijd bespreekbaar maken. Zo meteen word je ongesteld, ga je je rijbewijs halen of breek je je teen. Name it, je gaat altijd aan je moeder denken. Continu heb je terugkomende rouw.’. Weet je wat grappig is, vroeger zei papa weer ‘oh mama vond dit ook zo leuk’. Dan dacht ik weer: ‘houd effe op’. Waarvan ik nu achteraf denk, nu ik volwassen ben, dat het hartstikke mooi en goed is. Daardoor werd het bespreekbaar, ze was er altijd.

L: Ja.

B: Hij legde altijd wel bij me neer van ‘Bar ik sta open voor vragen’. Hij was zo erg ook een moederfiguur en vaderfiguur in één. Ik heb nooit gedacht: ‘shit, ik had nu echt een moeder willen hebben omdat…’. Terwijl heel veel mensen denken dat dat het lastigste voor ons is geweest, om bepaalde vragen niet bij je moeder te kunnen leggen.

L: Ja…

B: Maar goed, één, ik had jou natuurlijk, aan wie ik alles kwijt kon. En twee is dat papa daar heel goed in is geweest. Van mijn – wat ben je als je gaat puberen – twaalfde tot mijn zestiende ongeveer is eigenlijk een soort gat. Misschien tot mijn achttiende zelfs. Het zijn echt een beetje een soort fases die ik heb doormaakt en ik ga nu ook een nieuwe fase in. Er werd toen ook niet over gesproken, maar ik had de behoefte er ook niet aan. Ik heb het toen heel erg weggestopt. Maar niet per sé dat ik dus ’s avonds in bed lag met ‘kut ik mis haar, ik voel me kut en stop het weg’, even zo simpel gezegd. Maar dat ging zo.

L: Je zegt ‘ik had verschillende fases’. Wat voor fase ging je dan in toen je achttien werd?

B: Nou, die koppel ik ook wel een beetje aan de fase, of nou, dat is helemaal niet waar… Nee, toen ik achttien werd ging ik op mezelf wonen. Ik studeerde af, of ik slaagde. Er gebeurde grote momenten in mijn leven. Waar inderdaad die momenten in terugkwamen waarvan papa zei: ‘op die momenten ga je mama missen’. Dat begon toen, voor mijn achttiende zat ik gewoon op de middelbare school. Het verliep allemaal, papa maakte het eten, die kookte, ik hoefde mij nergens zorgen om te maken. Vanaf mijn achttiende moest ik gewoon op eigen benen staan. Toen ging ik naar Curaçao, trouwens, voor stage. Een paar maanden. En toen heb ik wel ook echt bedacht van wat zou zij ervan vinden, misschien wel helemaal niks. Toen begon het een beetje van ‘oh ja, dit zijn momenten waar ik haar mis of wat ik graag had willen laten zien’. Dat ik het vooral erg vond dat zij dit niet kon zien. Het is niet dat ik op die momenten huilend in bed lag, maar ik werd me er gewoon bewust van.

L: Wat vond je daar dan van?

B: In eerste instantie viel het me op omdat ik het echt zes jaar lang weg had gestopt. Op mijn achttiende liet ik die momenten wel toe, en dan vond ik het in het begin wel van ‘hè, waarom denk ik daar nu aan’. Dan moest ik gewoon tegen mezelf zeggen: logisch, het is heel normaal dat je nu aan haar denkt. En dat zei papa toen ook wel hoor. Dan zei hij: ‘Ik begrijp het als je nu aan haar denkt. Het is okay, als je vragen hebt dan kan je bij me terecht.’

L: Deed je dat ook?

B: Nee, volgens mij niet. Nee. Maar het idee dat het kon was goed, dat was genoeg.

L: Daar had je geen behoefte aan?

B: Nee, daar had ik geen behoefte aan. Het is ook niet dat ik elke keer als ik die momenten had en heb, ik er echt in door wil gaan. Ik vind het fijn om er op dat moment aan te denken en dat heb ik nog steeds. Maar ook in die periode was dat anders dan nu hoor.

L: Want wat was er dan anders?

B: Ik kijk er nu op een hele andere manier naar haar dood dan ik toen keek. Toen was ik jong en besefte ik van ‘ah ze is er niet meer, dat vind ik jammer en ik heb geen moeder’. Best veel uit de ik-vorm. En nu ik ouder word en nu ik met mensen omga – dat kan jij heel erg beamen – die 43 zijn, of iets tussen de 40 en 45, denk ik van ‘holy shit, je was zo jong’. Ze was toen zo oud, voor ons gevoel.

L: Ja…

B: Dus nu, in deze periode of deze fase ja, op dit moment sinds een jaar of twee zit ik alleen maar te denken ‘jezus wat heb jij moeten doormaken toen je overleed en wat zonde dat jij dit allemaal niet kan zien’. Dus meer in de haar-vorm. Dat ik geen moeder heb, dat weet ik en daar ben ik okay mee. Daar weet ik mee om te gaan. Maar ik vind het zo erg voor haar.

L: Ja.

B: Dat kan ik me bijna niet voorstellen.

L: Als kind denk je gewoon: mijn ouders zijn bejaard.

B: Die zijn hartstikke oud. Grijs en oud.

L: Dan zeggen mensen weleens tegen me, ‘oh hoe oud was je moeder toen ze doodging?’. Dan zei ik 44, en zeiden ze ‘oh wat jong!’. Dan dacht ik ‘nou, jong, jong… dat valt toch wel mee?’

B: Het is zo jong.

L: Het is zo jong!

B: Het is zo jong.

L: Je bent echt nog maar net begonnen.

B: Ja.

L: Ik heb dus zelf ook het gevoel dat het bijna voorbij is. Ik voel een soort onrust in mijn lijf, van ik heb nog maar tien jaar en dan houdt het op.

B: Ja, dat denk ik ook.

L: Dat heb jij ook toch?

B: Ja, heel! Een vroegtijdige dood zit er bij mij heel sterk in, ja. En ik heb als ik mensen ontmoet tussen de 40 en 45, of als ik een artikel lees tussen die getalten of whatever, dan denk ik aan haar. Maar ik denk ook dat ik niet ouder wordt dan 45. Soms gooi ik dat in een gesprek op tafel en kijken mensen me echt aan van ‘you crazy’. Maar dat heb ik wel echt, dus ik moet er wel een beetje mee oppassen bij bepaalde mensen dat ik dat zeg. Maar dat denk ik, dat gevoel heb ik heel sterk. Sommige mensen noemen mij een hypochonder, maar ik noem het eerder acute kanker.

L: Acute kanker?

B: Ja.

L: Dat je dat krijgt?

B: Ja, ja.

L: Oh ja.

B: Maar ik was laatst hier aan het eten met twee vriendinnen en toen zag ik slecht, in één keer. Toen zei ik na een kwartier tegen ze van ‘ik zie niet meer goed’. Toen zeiden ze ‘wat?’. Ik zei: ‘Ja, ik kan niet goed meer zien!’ Ik zei niet: ‘Ik heb kanker’, maar ik dacht alleen maar: ‘Ik heb een hersentumor.’

L: Oh ja…

B: Acuut. Ik moet nu naar het ziekenhuis. En dat soort momenten heb ik heel vaak. Bij whatever ik voel in mijn lichaam denk ik dat ik kanker heb. Ik ben ook regelmatig bij mijn huisarts om een bloedtest te doen.

L: Ja.

B: En dan weet die arts waarvoor ik kom, en dan zegt hij of zij – ik heb geen vaste huisarts – ‘Ga maar effe zitten.’ Dan doen we een test, is het allemaal goed en ga ik weer naar huis. Oud worden is echt geen gegeven.

L: Ondanks dat papa natuurlijk wel oud is.

B: Ja.

L: 75.

B: Ja, klopt.

L: Maar dat is misschien toch anders…

B: Dat is anders. Ook omdat ik denk, dat is misschien een beetje dom om te zeggen hoor, in mijn vriendinnengroep – laten we zeggen dat we met z’n achten zijn – daar moet een moeder met kinderen doodgaan. Vroeg.

L: Statistisch gezien, bedoel je?

B: Ook, maar het is ook gewoon zo. Ja, statistisch gezien ook, zeker. Maar ik heb dat gevoel. Het kan niet zo zijn dat wij met z’n achtten allemaal tachtig worden of…

L: Dat jullie allemaal ongeschonden door het leven gaan.

B: Ja, ongeschonden door het leven gaan, niks aan de hand, partner helemaal okay, vriend… Nee, dat geloof ik niet. En als er dan iemand dood gaat, dan ben ik dat. Ja, dat denk ik echt. Ja. Voor mij is 44 ook wel de finish die ik moet behalen.

L: Ja.

B: En waar wij het ook over gehad hebben, als wij ook ouder zijn geworden dan dat mama ooit…

L: Ja dan mama is geworden.

B: Ja, dat heb ik onlangs – of een jaar geleden – uitgerekend, dan vieren we elk jaar feest.

L: Ja, dat heb ik ook. Alles boven de 44 is bonustijd.

B: Jazeker, ja! Maar kijk, jij denkt ook aan een vroegtijdige dood?

L: Nee, het is niet zo concreet. Ik kan me gewoon niet voorstellen dat je ouder wordt dan 44.

B: Ja, precies…

L: En het is meer, ik heb bijvoorbeeld nu meer de droom uitgesproken en in gang gezet om een huis in Italië te kopen. Ik ben nu 32 en het meest realistische is dat het binnen nu en, zeg, zeven jaar of acht jaar gaat lukken. Ik zie gewoon niet in hoe dat eerder gaat. Maar dan denk ik dus: okay dan ben ik 38 of 39 als ik het heb, dan ben ik al bijna dood! Wat heeft het dan voor zin om dat huis te gaan kopen?!

B: Oh Liesje! Ja, ja…

L: Zeg maar zo.

B: Ja. Ja precies.

L: En niet omdat ik dan kanker krijg, maar gewoon omdat het…

B: Zo ver denk je er niet eens over na, het is die leeftijd gewoon…

L: Ja. Ik kan gewoon niet verder kijken dan 44, of dan 40-ish. Als ik zo’n groot project aan zou gaan als het kopen van een huis, dan denk ik ‘ja, maar daar wil ik dan wel heel lang gebruik van kunnen maken, dus ik wil nu dat huis hebben, want nu kan ik er nog optimaal van genieten de komende tien jaar’. Het stopt om en rond de 40.

B: Ja, nou dat heb ik precies hetzelfde.

L: Heb je het eigenlijk weleens met je vriendinnen over mama?

B: Ehm… Nee. Heel weinig.

L: En komt dat door jou?

B: Nou, dat komt zeker ook wel door mij, omdat ik er niet per sé over begin. Maar dat heeft er ook wel mee te maken dat – als ik er over begin – ik dan de hele sfeer van de tafel wegneem.

L: Ja, dat is lastig hè?

B: Ja.

L: En zijn er weleens momenten dat je erover zou willen beginnen?

B: Ja er zijn weleens momenten dat ik erover zou willen beginnen, maar soms begin ik er ook over en dan zegt een vriendin of vriend van: ‘Mijn moeder was echt een dierenliefhebber.’ Ik zeg maar wat. En dan kan ik zeggen: ‘Oh, mijn moeder ook! Mijn moeder ging nooit met ons mee naar Artis’, bijvoorbeeld. Dan is het gelijk ‘boem’. Stilte.

L: Omdat ze dan denken: oh, moeilijk?

B: Ja. Weet je, ga je er dan nog heel leuk op in denken zij dan of is het toch van ‘ahhh…’. Dus eigenlijk krijg ik gelijk puppy-ogen naar me toe. Dat heb ik nu al een paar keer ervaren en dat neem ik ze niet kwalijk, dat snap ik. Alleen daardoor denk ik wel: laat maar, ik zeg het niet. Maar ik heb ook twee vriendinnen waarvan hun vader allebei overleden is. Met die heb ik weer hele andere gesprekken, daar kan het wel.

L: Ja?

B: En zij vragen het ook meer.

L: Die zijn er misschien ook minder bang voor.

B: Ja, minder bang voor en die begrijpen dat als ik ga samenwonen of dat ik weer in mijn eentje ga wonen, dan begrijpen ze ‘misschien mis je nu wel je moederfiguur’. Weet je? Dat voel je extra in hoogtepunten of dieptepunten. Dus die vragen er dan naar. Laura, een vriendin van mij, vraagt er dan naar. Soms geef ik antwoord: ‘Nee’. Dan weet ze: ‘Okay, ik ga er niet op door.’ En soms zeg ik: ‘Ja, eigenlijk wel en nu voel ik me kut.’ Dan hebben we daar een heel leuk gesprek over. Maar, het grootste gedeelte van mijn vriendinnen, daarbij hebben we het er niet over.

L: Nee. Nou, we hebben hier natuurlijk een gesprek over gehad laatst met Gijs van der Sanden. Die in de eerste podcastserie natuurlijk zit en een goede vriend is. Toen hadden we precies dit gesprek, dat het dus inderdaad heel lastig is om – als kind van ouders die al een lange tijd dood zijn – daar af en toe nog over te praten.

B: Ja.

L: En dat je dat bijna niet in een gesprek kan fietsen zonder dat het een enorm beladen punt wordt. Hij had er ook geen antwoord op, van hoe doe je dat?

B: Nee.

L: Dat weet ik ook niet, ik heb ook niet zin om over haar te vertellen. Dan denk ik: ja, wat moet ik nu over haar vertellen? Maar tegelijkertijd vind ik het raar dat het er nooit over gaat.

B: Maar ik moet je trouwens ook zeggen dat het me best raar lijkt als een vriendin opeens zou zeggen: ‘Wat zou je moeder hiervan vinden?’ Dan denk ik: wow.

L: Ja, dat is ook een beetje geforceerd.

B: Dat is ook een beetje geforceerd!

L: Maar ik ben het met je eens, het is een heel ingewikkeld iets om dat gesprek erin te doen. Ik heb het ook wel als ik inderdaad op een anekdotische manier iets over Renate bijvoorbeeld wil zeggen, of over mama, dat ik dan ook voor hun ga nadenken en denk: oh maar misschien dat diegene nu denkt dat ik een zwaar gesprek wil hebben, waar ik echt helemaal geen zin in heb. Dus dan ga ik dat ook maar uit de weg. Terwijl dat natuurlijk eigenlijk heel stom is. Ik weet ook van mijn vriendinnen dat die juist heel graag zouden willen dat ik beter aangeef of ik het er wel of niet over wil hebben.

B: Ja, mochten er mensen zijn die mij kennen en dit horen en dat ze dan nu zullen zeggen: ‘Maar Bar, ik wil juist veel over je moeder weten…’

L: Ja…

B: Maar wat ik wel bijvoorbeeld met mijn inmiddels ex-vriendje heb, is dat ik met hem uren kon fantaseren over hoe het zou zijn als mama er nog was geweest.

L: Oh ja?

B: Ja, joh!

L: Oh wat leuk! En wat fantaseerde je dan?

B: Nou, dit gaat om Tijn, en je gaat zijn zus interviewen.

L: Ja, dat is waar. Fen zit in één van de volgende afleveringen.

B: Ja, en zij hebben nog een moeder, maar die heeft een hersenbloeding gehad vier jaar geleden. Ze is er nog wel, maar eigenlijk ook weer niet. Ze is zwaar gehandicapt. Dus bij mijn toenmalig vriendje zouden we nooit elkaars moeder leren kennen. In mijn geval nooit, in zijn geval wel maar niet de ‘echte’. Dus wij konden urenlang fantaseren over hoe het zou zijn als we met zijn vieren uiteten gingen. Twee moeders en een zoon en dochter. Of het lijkt me enig als hij dan met mama zou bellen.

L: En hoe denk je dat mama nu zou zijn?

B: Nou, wat ik van verhalen hoor: heel pittig en heel streng. Maar als je kijkt naar haar vriendenkring die ze heeft opgebouwd… Ook voor ons heeft ze dat trouwens gedaan. Dat heeft ze heel mooi verwoord in haar boek dat ze met Renate samen voor ons heeft geschreven. Als je kijkt naar de vrienden die ze heeft opgebouwd, dat is een hele mooie groep mensen bij elkaar.

L: Ja.

B: Dus dat zegt ook wel iets over hoe zij zou zijn geweest, lijkt mij. Want daar zou ze tussen passen. Je weet precies over wie we het hebben, welke mensen die we nog steeds best vaak spreken en die we altijd mogen bellen als we dat willen.

L: Je tipt even het boek van Renate en van mama aan. Lees je dat nog weleens?

B: Ik heb er toevallig twee weken geleden nog in gekeken, maar als ik één letter lees dan begin ik al te huilen als een gek. Dan merk ik wel… Oh, het zit…

L: Het zit?

B: Nou, ik heb ermee leren leven en ik weet hoe ik ermee omga en hoe ik ermee om kan gaan. Maar als ik dan echt dichterbij haar kom, dan word ik wel heel verdrietig.

L: Maar dat ga je dan ook een beetje uit de weg.

B: Dat ga ik uit de weg, ja.

L: Ja. Waarom?

B: Nou, bijvoorbeeld de film van de begrafenis die heb ik al tien jaar niet gezien denk ik. Ja, waarom ik het uit de weg ga, dat gaat natuurlijk. Ik wil dat niet, ik sluit me er vanaf. Ik vind ook niet dat ik een reden moet hebben om daar wel erg in te duiken.

L: Maar je zegt wel steeds dat je bang bent om vroeg dood te gaan en dat je denkt dat je kanker krijgt. Is dat niet een reden om toch wat dingen uit te gaan zoeken?

B: Eh ja, die vraag snap ik. Om het uit te gaan zoeken, dat weet ik niet. Daar heb ik geen antwoord op. Maar op het moment dat het echt mijn leven gaat beïnvloeden, dan ga ik het wel uitzoeken.

L: Maar het beïnvloedt je leven wel.

B: Ja het beïnvloedt mijn leven wel, maar ik laat er geen keuzes vanaf hangen. Vooralsnog niet. Kijk, ik kan ook denken… Ik ben er heilig van overtuigd dat ik vroeg doodga, dus eigenlijk zou ik denken: dan neem ik geen kinderen. Maar dat doe ik niet. Het is niet dat ik nu leef alsof mijn leven er vanaf hangt en dat ik alles binnen nu en een afzienbare tijd gedaan moet hebben. Ik leef heel relaxt en ik doe alsof ik gewoon heel lang heb.

L: Dit soort dingen staan dus los?

B: Ja, die staan los van elkaar.

L: Terwijl ze eigenlijk heel verbonden zijn.

B: Eigenlijk heel verbonden zijn, maar als ik echt weet dat het mijn leven gaat beïnvloeden dan zal ik wel met iemand erover gaan praten denk ik.

L: En je vindt het feit dat je toch met enige regelmaat naar de huisarts gaat voor bloedprikken niet genoeg beïnvloeding van je leven?

B: Nee, maar sommige mensen zeggen ook weleens tegen mij: ‘Bar, dat moet je echt eens gaan uitzoeken en het komt ergens vandaan, dat zit diep en je hebt het er veel over’. Maar aan de andere kant denk ik: ja weet je, we zijn allemaal tot de mens geworden die we zijn door de gebeurtenissen in ons leven. Dit is nu eenmaal bij mij zo. Ik ben daarin toch echt wel een heel nuchter en rationeel persoon, dat ik denk dat het is wat het is. Ik ben gelukkig, ik doe mijn leven… Ik heb ook gerookt. Ik drink veel. Dus weet je, ik zou ook alleen maar heel gezond en heel groen kunnen leven, omdat ik dan denk: dan leef ik langer. Maar dat heb ik allemaal niet.

L: Nee precies, dat roken is inderdaad ook ingewikkeld te plaatsen met de angsten voor die kanker.

B: Ja.

L: Dus eigenlijk speelt dat…

B: Het is heel interessant wel hoor. Iemand zei laatst tegen mij: ‘Dan is het eigenlijk heel hypocriet van jou om kinderen te nemen.’ Toen zei ik: ‘Ik begrijp jouw opmerking volledig, ik begrijp het helemaal, maar ik deel dat niet met je.’ Zo denk ik niet. Kijk, als dat zo zou zijn, zou ik bij een psycholoog gaan zitten en zeggen: ‘Het beïnvloedt mijn leven en ik word gek, ik zit in een hoekje en ik kom er niet uit.’ Maar dat gevoel heb ik niet. Dat is ook het nuchtere van leef gewoon je leven en als je dood gaat, wat heel normaal is want we gaan dood, dan gebeurt dat.

L: Je zegt ‘vooralsnog’. Wat zou dan een punt zijn waarin dat niet meer zo is?

B: Nou… Het moment dat ik echt ouder ga worden, haar leeftijd bereik, zwanger ga worden en het moederschap dichterbij mij komt.

L: Dus als je zegt ‘ik heb er nu nog niet iets over uit te zoeken en ik heb er nu nog geen last van’, dan is dat ook zo omdat die angsten en dingetjes die er zijn je niet verhinderen om het leven te leiden wat je wilt.

B: Nee, dat. Precies dat. Soms denk ik ook weleens: nou ik ga weleens met iemand praten, omdat ik best begrijp dat het goed is. Ik hoor ook iedereen zeggen van ‘ik raad het iedereen aan’. Ik heb ook weleens met iemand gepraat en ik raad het inderdaad ook iedereen aan, ook al heb je niks. Of je denkt dat je niks hebt. Maar nu…

L: En af en toe gewoon een keertje extra naar de dokter.

B: Ja, ja, ja. Maar ja. Tot zover beïnvloedt het mijn leven niet echt.

L: Wij gaan natuurlijk een paar keer per jaar naar het graf. Hoe zijn die bezoekjes voor jou?

B: Ja dat vind ik heel gezellig!

L: Ja.

B: Met jou en met papa. Nee, dat is gewoon traditie geworden en daar houden we ons aan. Dat is ook gewoon hartstikke goed en dat moet ook gebeuren, maar het doet me verder niet iets. Het is ook niet dat als ik dan thuis kom ik verdrietig ben, of dat ik daar sta. Het is elke keer hetzelfde liedje. Papa geeft aan hoe mooi de weerspiegeling is van de boom in de steen.

L: Ja, we spreken dan af. Mama ligt op Zorgvliet, in Amsterdam. Dan spreken we af en papa is dan altijd tien minuten te vroeg.

B: Dan zit hij te verkleumen op een bankje daar.

L: Ja, en dan komen wij te laat aan. Dan lopen we naar het graf en wijzen we naar dezelfde grafsteen. Dan komen we daar aan en dan zegt hij: ‘Oh wat mooi hè, hoe de boom in de steen weerspiegelt!’ Dat geef ik dan inderdaad al aan en dan doe jij het kaarsje.

B: Ja. We hebben zo onze rituelen.

L: Ja.

B: Maar als we dit niet doen zou ik dat heel erg vinden. Dan laten we haar in de steek, voor mijn gevoel.

L: Ja?

B: Ja. Als we een keer niet gaan vind ik dat niet erg, maar stel je voor dat we nu afspreken van we gaan het graf niet meer… Papa heeft net voor tien jaar weer bijgetekend. Als hij zou zeggen ‘zullen we het laten gaan’ had ik gezegd: ‘Nee natuurlijk niet!’ Nee, dat kan niet.

L: Nee.

B: Dus in die zin, ik heb er natuurlijk wel wat mee.

L: Ben je eigenlijk weleens erheen gegaan met andere mensen dan met ons?

B: Ja! Met twee vriendinnen ben ik erheen geweest, Didi en Isabel, lang geleden. Ik zeg wel heel hard ‘ja’, maar daar blijft het ook eigenlijk wel bij.

L: En waarom deed je dat?

B: Omdat we in de buurt waren.

L: Ja? En toen zei je ‘en hier ligt mijn moeder’?

B: Ja. In de zomer vaar je er natuurlijk vaak langs als je langs de Amstel vaart. Dan zeg ik het wel altijd. Dan is het ook weer ‘ahhh.’

*Gelach*

B: Dan denk ik alweer ‘kuuuut’.

L: En hoe was het om daar met Didi en Isabel heen te gaan?

B: Ja ik vond het wel… Als ik het woord ‘trots’ gebruik vind ik dat een beetje raar, maar ik vond het leuk om te laten zien waar ik ben als ik daar ben. En dat zij ook gewoon weten waar het zich 22 jaar geleden heeft afgespeeld. Ja, dat vind wel leuk. Maar er zijn ook heel veel goede vriendinnen die het niet hebben gezien en dat vind ik ook niet erg.

L: Nee.

B: Ik heb niet de drang om ze mee te nemen. Maar die traditie is goed en die moet ook gewoon blijven. Daarna drinken we een wijntje in de zomer op het terras, of we gaan bij papa thuis borrelen. Dat is toch hartstikke gezellig!

L: Ja.

B: En ik ben helemaal niet gelovig, maar ik ben wel een beetje bijgelovig dat ik weet dat ze dat ziet.

L: Ja, ziet ze dat soort dingen ja?

B: Ja, dat ziet ze.

L: Wat ziet ze nog meer?

B: Nee, ze ziet niet dat ik hier thuis ben. Dit ziet ze ook niet, bijvoorbeeld, dat geloof ik niet. Het is een beetje het romantiseren, het idee. Ik denk wel dat ze het doorheeft dat we daar zijn. Of als we met z’n drieën zijn. Als we Sinterklaas hebben, of als we gewoon mooie momenten samen hebben. Dan denk ik wel: dit heeft ze wel even door. Het is ook gewoon een geruststellende gedachte voor mezelf.

L: Ja. Hey en je zegt ‘ik heb het idee dat ze dan een beetje toekijkt’ en dat ontkracht je dan meteen weer een beetje. Maar goed, dat gevoel. Heb je er een idee over? Over waar ze nu is? Of waar is ze voor jou?

B: Eh… Nee, ik ben niet zo iemand dat ik dan denk van ze is nu daarboven ons. Of ze is nu ergens. Dat heb ik allemaal niet. Maar ik zat – een jaar geleden dacht ik – met mijn collega’s bij één van mijn bazinnen thuis. Een collega van mij heeft mama heel goed gekend, die hebben vroeger veel fijne momenten samen meegemaakt. Zij was een verhaal aan het vertellen over mama, dat ze heel blij was om een bepaald iets. Toen gingen in één keer de lichten boven de tafel twee keer uit en aan. Toen zei mijn collega: ‘Jongens, dit is echt nog nooit gebeurd. Ik woon hier nu twee jaar.’ Maar mijn collega was dus een verhaal over haar aan het vertellen! Toen was er één iemand die zei echt ‘nou, dit is echt totale toeval’ en blablabla. Maar wij waren met z’n vieren helemaal van ‘oh my god, ze is er nu’ en ‘haar ziel zweeft hier nu ergens’. Kijk, echt weet ik dat ze niet ergens is. Maar als ik zo met iemand het erover heb en het licht gaat uit en aan, dan kan ik heel erg lekker indenken van ‘ze is nu aan het meeluisteren’.

L: Ja precies.

B: En zij heeft nu een leuke tijd! Dat is het dan ook.

L: Ja.

B: Zij ziet me nu met haar Henriëtte, kan ik best zeggen, praten en dat is hartstikke bijzonder, want zij waren vroeger vriendinnen en ik werk nu met haar. Dat ik dan denk: ‘ah, wat zou ze dit leuk vinden’. Het is niet dat ik denk ‘oh ik word in de gaten gehouden’, maar zij kan nu lekker meegenieten van onze gesprekken, of zo.

L: Ja.

B: Maar ik heb ook weleens mensen die dan op de bank zitten en diegene dan missen en dan gaan praten, voor zich uit op de bank. Ik heb dat weleens geprobeerd, maar ik vind dat zo ontzettend gênant. Daar geloof ik dus echt niet in.

L: Nee. Ik denk ook dat het misschien niet eens een kwestie is van waar je wel en niet in gelooft, maar van waar je je prettig bij voelt en waar je behoefte aan hebt.

B: En heb je dat ook bij iets met mama?

L: Ik weet natuurlijk ook rationeel gezien dat het allemaal onzin is, maar er is een heel groot stuk tussen weten dat iemand dood in de grond ligt en met geesten praten. Daar zit een heel stuk tussen, zeg maar. Daar beweeg ik mij dan wel vrijelijk in. Ik zoek heel graag symboliek in heel veel. Dus als ik precies op haar verjaardag belangrijk nieuws krijg, dan denk ik: hey, daar heeft zij misschien wel wat mee te maken of zo. Niet dat ik mezelf dan voorstel dat ze daar dan met alle marionettenpoppetjes de wereld in de gaten houdt, maar dan koppel ik dat wel aan elkaar. Dan denk ik: ah dat is toch geinig, dat dat precies op deze dag gebeurt.

B: Nee, dat snap ik.

L: Ben je weleens jaloers als vriendinnen een hele goede band hebben met hun moeder?

B: Niet meer, maar dat ben ik wel geweest.

L: Ja?

B: Zeker!

L: En wanneer ben je dat geweest?

B: Vroeger. Ja, van wat ik me kan herinneren, dus ik denk dat ik tien of twaalf was. Toen had ik het er moeilijk mee. Bij één vriendin – toen was ik twaalf volgens mij – sliep ik eigenlijk altijd. Ik was er elk weekend of zij bij mij, we waren heel goed samen. Zij had een hele leuke moeder, heeft. Daar ging ik ook heel goed mee om. Het is niet dat ik daar thuis was en dat ik dan die dochter en moeder samen zag zijn en dacht van ‘kutzooi’. Maar ik vond het gewoon heel interessant. Als zij dan een beetje met haar moeder aan het bellen was vond ik het ook heel interessant, van hoe gaat dat dan. Zij hadden heel erg een verschil in een moeder-dochter en vader-dochterband. Daar was heel duidelijk een verschil.

L: Dat merkte je echt?

B: Ja, dat merkte je echt ja. Maar waarvan ik wel eigenlijk al wist van wat jij met je moeder hebt, dat heb ik met mijn vader.

L: Dus het was niet dat je dacht: oh dit bestaat en dat ken ik helemaal niet?

B: Nee, dat helemaal niet. Het viel me juist op dat papa dat ook voor ons juist kon zijn. Ik weet wel dat ik daar sliep, en dat ik toen een keer tegen haar ‘mama’ zei. Dat weet ik nu niet meer, maar papa vertelt nog wel regelmatig dat ik toen de volgende dag thuiskwam en helemaal zei: ‘Oh pap sorry! Ik heb ‘mama’ gezegd en het spijt me zo!’ Dat ik er helemaal een beetje ontdaan van was. Ik weet niet meer waar het vandaan kwam toen, maar ik denk niet dat het was omdat ik haar daadwerkelijk als moederfiguur zag. Dat ik ook gewoon een keer ‘mama’ wilde zeggen tegen haar. Dat ik ook wilde ervaren wat mijn vriendin ervaarde met haar moeder op dat moment. Ik weet dat ik het heb gezegd, maar ik weet niet meer wat de reden daarachter was. Ik kan mij niet voorstellen dat ze echt voor mij een moederfiguur was. Maar gewoon interesse, het fascineerde me die periode überhaupt al hoe zij met haar moeder omging. Ik denk dat het ook een soort experimentje was voor mij.

L: En weet je nog wat je daar zo interessant aan vond? Om dat toen te zien?

B: Nou, het was nieuw voor mij. Ik kende dat niet. Daarvoor was ik te jong om bewust te ervaren wat zo’n moeder-dochterband is. Maar rond tien, elf, twaalf jaar ga je je dat een beetje realiseren denk ik. Dat was gewoon nieuw voor mij, ik wilde weten hoe dat in elkaar zit denk ik.

L: Hoe kijk je daar nu naar? De laatste jaren?

B: Nu, de laatste jaren… Nee hoor, daar heb ik geen jaloezie meer over. Ook niet dat ik denk: oh jij wel en ik niet.

L: En als je een vriendin heel erg hoort klagen over haar moeder? Kan je dan denken ‘wees blij dat je er eentje hebt’?

B: Ja dat kan ik wel hebben. Maar dat kan ik ook hebben bij mensen die zeggen ‘ik ben jarig’ en dan hoor ik of zie ik of vraag ikzelf ‘hoe oud ben je geworden’? Dan zeggen ze ‘46’ en wil ik schreeuwen: ‘Houd je bek, wees blij dat je 46 wordt’, weet je? In die zin, of het gaat inderdaad over het ouder worden, dat ik zeg ‘wees blij’. Dat is echt mijn standaard antwoord. Dat zeg ik ook bij mensen die ik niet eens ken. ‘Wees blij dat je oud wordt.’ Dan zegt echt iedereen: ‘Ja, je hebt eigenlijk ook wel gelijk.’ Zonder dat ze weten wat mijn ervaring met de dood is. Maar vriendinnen die klagen over hun moeder: nee. Want ik heb ook weleens geklaagd over papa. Dus ik begrijp dat ze dat doen. Heb jij dat wel?

L: Nee. Ik bedenk me nu wel waar ik wel jaloers op ben: ik ben nu in deze coronatijd hè, alle gesprekken zijn natuurlijk hetzelfde die je hebt. En soms hoor ik iemand zeggen over zijn of haar ouders: ‘Nou ja goed hè, ik ben blij dat ze elkaar hebben.’ Dan denk ik: ja, daar ben ik jaloers op.

B: Ja dat heb ik ook weleens, ja.

L: Dus niet op mijn gebrek aan moeder, maar wel het gebrek aan vrouw voor papa. Dat ik denk: oh ja wat lijkt me dat heerlijk, dat je weet dat die twee oudjes gewoon met elkaar een beetje zitten te kneukelen en puzzels leggen.

B: Ja. Maar dat is natuurlijk nu met corona extra sterk, maar dat gevoel hebben we natuurlijk eigenlijk al jaren.

L: Dat is denk ik een aspect van een ouder verliezen waar het niet zo vaak over gaat.

B: Nee.

L: Over dat de gezinsdynamiek ook verandert, dat iedereen veel meer verantwoordelijkheid heeft voor elkaar dan in een ‘normale gezinssamenstelling’.

B: Zeker, dat is zo’n groot verschil als je kijkt naar andere gezinnen, vergeleken met ons.

L: Ja, dan blijft ook de ouder-kindrelatie vaak wat minder in tact. Ook al is dat natuurlijk ook andersom. Vanmorgen was het bijvoorbeeld heel glad, dan appen wij papa dat hij zijn stevige schoenen aan moet doen in plaats van zijn gewone.

B: En dan moppert hij weer. Dan zeggen wij ‘doe nou maar’ en uiteindelijk geeft ‘ie toe, haha. Maar mag ik dan een vraag aan jou stellen? Heb je weleens momenten waarop je mama echt mist? Dat het pijnlijk is?

L: Nou ik vind het zo lastig, want ik weet niet zo goed wie ik moet missen!

B: Nee.

L: Als in: wat weet je over je ouders als je tien bent? Dan heb je natuurlijk helemaal nog niet een band met ze.

B: Maar ik heb wel soms ook nu dat ik dan erover door blijf denken hoe het voor haar is geweest. Dan kan ik mezelf echt gek maken. Dan moet ik ook echt tegen mezelf zeggen ‘Bar houd op nu’. Dan ga ik even een potje gamen of zo of even een rondje wandelen en dan is het weer uit. Dat is wel echt in dit jaar tijd. Misschien heeft het ook wel met corona te maken, toch wel, omdat je toch alleen maar thuis zit en kan nadenken. Ja, wat doe je anders. Het valt op dat het nu een jaar best sterk is, vergeleken met de jaren ervoor.

L: Ja, maar ik denk ook echt dat je niet moet onderschatten dat het ouder worden is en dat jij nu een baan hebt waarbij je ook met veel meer mensen te maken hebt die ouder zijn.

B: Ja en die haar gewoon hebben gekend. Ik krijg regelmatig mailtjes terug met ‘oh jij bent de dochter van Frans Rasker, de man van Liesbeth Hendrikse’. Ik werk met mensen die haar allemaal hebben gekend.

L: Zeggen ze dan ‘je lijkt op d’r’?

B: Ja, zeker. Ik heb weleens te horen gekregen als ik dan aan het bellen was of in mijn mimiek of whatever dat een collega zei van ‘ah, nu was je net je moeder’.

L: En wat vind je daar dan van?

B: Heel leuk! Heel leuk. Ik wil het meer horen. Ik kan haar ook dingen vragen. Ik kan haar alles vragen. Dat doe ik niet per sé hoor, het is niet dat ik naar haar toe loop. Maar als we een avond hebben met z’n allen dan gaat het veel over mama, ja. Dat valt op. Dat heeft ze ook weleens gezegd: ‘Het is grappig, nu jij weer bij Features bent, dat we het veel meer over haar hebben.’

L: En dat vindt iedereen prettig?

B: Dat vindt iedereen prettig, ja!

L: Ik vind het ook altijd fijn als het over haar gaat, met mensen die haar hebben gekend.

B: Ja, die haar hebben gekend. Maar waar je dan ook iets aan hebt. En dat je dan gewoon lekker kan luisteren, mooie verhalen kan horen.

L: Ja en dan stopt dat ook niet. Die verhalen gaan dan weer door. Want jij hoort die verhalen en kan die weer aan iemand anders gaan vertellen. Zo gaat dat natuurlijk voort. Dat idee heb ik ook wel vaak, je moet het gewoon niet stoppen.

B: Ik denk ook wel vaak: de dood van onze moeder – nou stoorzender is gelijk zo negatief – is een ruis die er altijd is. Die soms heel hoog is en soms heel laag. Ik heb weleens dat ik er even zo een jaar niet over na denk, en nu weer een jaar heel erg. Ik voel het nu een beetje als mijn eigen ontdekkingstocht of zo. En niet per sé naar hoe ze was, maar dat ik me aan het inbeelden ben hoe het voor haar was en dat ik me heel erg besef dat het de komende jaren nog heel erg moeilijk gaat zijn. Hoe ouder we worden, hoe meer dingen we gaan meemaken. Ik vrees ook best voor het moment dat we 44 worden – los van het moment dat we dan heel blij zijn dat we dat mogen worden – en dan beseffen van ‘zij ging nu dood’. Of als ik kinderen krijg wellicht ooit, ik besef me dat er gewoon heel veel moeilijke momenten nog aan gaan komen. Dat denk ik. Ik zie er niet tegenop, want het is nou eenmaal zo, maar ik ben me er heel bewust van.

L: Is het ook iets waar je je op de een of andere manier op voorbereid?

B: Ja. Een beetje wel.

L: En hoe doe je dat?

B: Mijn zoektocht, of zo. Ik voel dat ik een beetje nu zo aan het ontdekken ben, wat het allemaal gaat betekenen of is. Wat het betekent en wat het gaat betekenen. En voorbereiden, nee. Dat kan ik niet. Maar ik besef het me meer dan ooit, dat het ondanks dat papa het honderd keer heeft gezegd met ‘het zal altijd je hele leven terugkomen’, besef ik het nu zelf heel erg.

L: Ja. En dat is nieuw?

B: En dat is nieuw, ja.

L: Eigenlijk denk ik dat dat gewoon ook weer rouwen is.

B: Ja, misschien wel.

L: Jij hebt natuurlijk alle vorige afleveringen gehoord, als al die mensen hun verhalen over rouw vertellen, denk ik ook dat je veel van die dingen dus niet herkent. Helemaal aan het begin zei je: ‘Die heftige rouw heb je niet als je vijf bent.’

B: Nee.

L: Maar je krijgt wel een soort uitgesmeerde versie voor terug.

B: Nou, dat zeker. Vroegtijdig een ouder verliezen is gewoon een heel langdurige rouw die als een stoorzender of een soort van ruis terugkomt en weer weg gaat, weer terugkomt en weer weg gaat, terugkomt en weer weggaat.

L: Maar het is natuurlijk zeker in jouw geval extra lastig omdat jij je niet actief kan herinneren dat iemand dood ging. Dat is gewoon een gegeven waar je maar gewoon je hele leven mee hebt moeten dealen. Je moet je wel altijd verhouden tot de dood van iemand die de meest belangrijke persoon is in je leven zonder dat je haar kent.

B: En ik hoef ook helemaal niet nu van mensen te horen van: ‘Gaat het wel met je?’ Het is niet dat minder slecht gaat, het is iets wat in mijn rugzak zit, net zoals het bij jou zit. Daar ben ik okay mee, het is van mij. Ik hoef dat ook niet per sé met iedereen te delen ook altijd.

L: Mis je haar soms?

B: Nee. Ik mis haar niet. Het is meer het verdriet dat ik voor haar voel, soms. Wat zij heeft moeten doorstaan.

L: Ja, want als je het boek leest moet je wel huilen.

B: Ja.

L: Dat verdriet zit er dus wel.

B: Ja dat verdriet zit er wel, maar op dit moment zit ik zo erg in de rouw dat zij niet geworden is wie ze wilde worden. Die rouw heb ik. Begrijp je wat ik bedoel?

L: Ja, dat verdriet voel je. Haar verdriet, eigenlijk.

B: Haar verdriet, volledig! Niet mijn verdriet. Als ik dat boek lees denk ik niet: oh zielige Bar, je hebt geen moeder meer, wat zielig. Je hebt je kinderen moeten achterlaten! Dan zegt ze ook: ‘Ik had Lies graag borstjes zien krijgen en Bar haar tanden zien wisselen.’ Tanden wisselen? We waren zo jong. Dat is toch hartverscheurend? Ik kan daar gewoon niet bij. Dus het is verdriet voor haar.

L: Ja. Ik vind het grappig dat we natuurlijk een heel ander proces hebben met mama. Er zit natuurlijk maar vijf jaar tussen.

B: Ja, ‘maar’.

L: Dat we dus nu hetzelfde hebben.

B: In dezelfde situatie bekeren.

L: En dat we ook allebei echt heel andere mensen zijn en op een heel andere manier met verdriet en dingen omgaan, maar dat dit nu wel allebei dezelfde fase is.

B: Ja, dat klopt.

L: Loop jij nou zo voor of loop ik zo achter, haha.

B: Ik weet het denk ik wel.

*Gelach*

L: Jajajaja.

B: Nee, maar dat is zo. Dat komt misschien ook door met de dood van Renate, misschien.

L: Bracht dat dingen bij jou terug?

B: Ja. In eerste instantie was ik gewoon heel boos. ‘God, weer iemand.’ Of all people Renate!

L: Ja, dat was heel slecht uitgekozen.

B: Ja.

L: Vond ik ook.

B: Kies dan iemand anders. Nee, maar ik was in eerste instantie heel boos. Los van dat zij het meest geweldige mens op aarde was/is. Ze was ook de snelste schakel naar mama toe.

L: Ja.

B: Dus misschien heeft dat er mee te maken dat we het weer hebben en toch misschien – en dan haal ik het er weer bij – dat stomme corona, waardoor je gewoon niks anders doet dan jezelf vermaken en nadenken over het leven.

L: Ja, er is weinig afleiding.

B: Ja, misschien. En jij bent gewoon laat, dus.

L: Jezus

*Gelach*

L: Ik ben heel benieuwd welk liedje jij hebt uitgekozen.

B: Ja. Ik twijfel tussen twee.

L: Ja, dat zei je.

B: De eerste is Afscheid, geschreven door Coos van Doesburg en gezongen door Paul. Want dat refereert precies naar de tijd dat mama overlijdt en dat is voor haar geschreven. Die fase. Maar ik heb een nieuw nummer – of niet een nieuw nummer, het is drie jaar geleden uitgekomen – genaamd Leef van Charl Delemarre.

L: Okay...

B: En die kwam drie jaar geleden uit, toen dacht ik: hey, deze tekst spreekt me echt aan en hier vind ik mezelf wel in. Iemand die ik nog niet heel lang ken stuurde een half jaar geleden dit nummer naar me toe, met ‘als ik dit nummer hoor dan denk ik aan jou’. Toen dacht ik: ja, dat snap ik heel erg. Dus ik twijfel een beetje. Het ene nummer hoort heel erg bij de periode waarin ze overleed, en de ander gaat meer over de fase waar ik nu in zit.

L: Ja. Dan ga ik de knoop voor je doorhakken. Dan kies ik voor optie twee, ook omdat het eerste nummer in de tweede aflevering zit van het eerste seizoen. En ik vind het ook wel leuk juist, het liedje wat bij nu hoort.

B: Ja, ik vind het echt een prachtig nummer. Je moet het maar gaan luisteren.

L: Ja.

*Start Leef*

Previous
Previous

Aflevering 9, Fen: ‘Ik denk dat het moeilijk is voor te stellen hoeveel ruimte zoiets inneemt.’

Next
Next

Aflevering 7, Frans: ‘Ik hield haar in mijn armen en heb eindeloos “ik hou van je” gezegd.’