Aflevering 7, Frans: ‘Ik hield haar in mijn armen en heb eindeloos “ik hou van je” gezegd.’

Dit transcript is gemaakt door Maaike Schneiders

Vandaag heb ik een beetje in het verleden zitten spitten in mijn kast en ik kwam een klein boekje tegen met daarin alle toespraken die zijn gehouden bij de begrafenis van mijn moeder op maandag 14 december 1998. En echt al zolang als het bestaat ligt het bij me in de kast, maar ik heb het al jaren niet meer opengeslagen en eigenlijk is het heel stom want er staan supermooie verhalen in. Onder andere van Peggy waar ik gisteren was en van Renate natuurlijk. Ja, het is heel leuk om weer even zo het verleden in te gaan en dat is iets wat ik met mijn laatste gast ook zal gaan doen, want ik ga zo meteen op de fiets naar mijn vader. Hij is degene die dat boekje heeft gebundeld en dat is één van de vele geweldige zetten die hij heeft gedaan om mijn moeder, ja om haar nagedachtenis in ere te houden en haar op die manier zo levend mogelijk te houden. Eigenlijk heeft hij vanaf het begin dat ze ziek werd zich helemaal op het gezin gestort. Eerst op haar en haar ziekteproces en daarna op ons: mijn vijf jaar jongere zusje Barbara en op mij. En dat is fantastisch geweest, want daardoor zijn wij er allemaal vrij redelijk normaal functionerende mensen uitgekomen. Er zijn natuurlijk genoeg horrorverhalen over uit elkaar vallende gezinnen als een ouder wegvalt en dat is bij ons helemaal niet zo geweest, omdat hij… Ja hij heeft het gewoon echt fantastisch opgevangen. Wat ik me de laatste jaren wel ben gaan afvragen is of hij niet te veel op ons heeft gefocust. Of hij zichzelf niet, ja heeft weggecijferd en daardoor ook aan zijn eigen rouwproces is voorbijgegaan. Zeker nu ik zelf weet hoe totaal ontregelend rouwen is. Ja, begrijp ik bijna niet, of kan ik me bijna niet voorstellen hoe hij ons leven op die manier heeft weten voort te zetten terwijl hij de liefde van zijn leven had begraven. We hebben afgesproken om vijf uur, borreltijdstip. Dat is denk ik wel de favoriete activiteit van mijn vader en mij. Hij regelt dan de borrelplank en dat pakt-ie niet bepaald klein aan, één kaasje is geen kaasje en er gaat vaak ook nog wel een goede fles wijn in. Dus ik heb daar in ieder geval heel veel zin in en ik vind het ook eigenlijk wel leuk om het over mama te gaan hebben. En vooral over hoe dat nou eigenlijk voor hem allemaal was.

[pianomuziek start]

O, en wat ik ook nog wel leuk vind om te vertellen is dat de muziek die ik voor deze aflevering wil gaan gebruiken, dat is de muziek van An Bloem, een film die mijn vader heeft geproduceerd en dit is een muziekstuk dat we tijdens de begrafenis van mijn moeder hebben gespeeld. Dus ja, dat is voor ons in ieder geval een heel dierbaar stukje muziek. Tijd om voor de laatste keer deze serie op de fiets te stappen.

[pianomuziek gaat verder, stadsgeluiden klinken op de achtergrond]

[intercom van deurbel klinkt]

Frans: Daar is ze alweer!

Liesbeth: Hallo!

[sleutels rinkelen, deur opent en sluit]

L: Dag vadertje! [lacht]

F: Dit zijn de betere [wijst naar de kaasjes] en dit de minderen.

L: [telt de kaasjes] Maar het zijn 1, 2, 3, 4 , 5, 6, 7, 8 kaasjes!

F: En ik heb ook nog wat vleeswaren!

L: O, ook nog wat vleeswaren!

F: [lacht] Dus… Kijk! Dit is jouw fles.

L: O, lekker, ja!

F: En als deze op is, dan heb ik een Côte du Rhone, maar een iets zachtere.

[glazen klinken]

F: Proost!

L: Proost!

F: Op het leven!

[Lachen samen]

[pianomuziek fade uit]

F: Ik was nog op kantoor en mama die was al een tijdje zenuwachtig over dingen. Later heb ik pas gehoord, dat die al een aantal weken plaste ze op jullie oude potje. Het kinderpoeppotje, weet je wel, zo’n roze klein dingetje. En dan bekeek ze haar ontlasting heel zorgvuldig, want ze was bang voor iets. Ze voelde iets, maar ze wist niet wat. Toen die donderdag, 3 juli, dat was onze laatste werkdag. Want de volgende dag zouden we op vakantie gaan naar Italië en ik was op kantoor, de zaken aan het afmaken. En toen belde mama en die zei: ‘Ik ben bij de dokter geweest en ik moet met je praten.’ Nou, toen kwam ik thuis en toen zei ze: ‘Het is foute boel. De dokter is nu ook heel zenuwachtig.’ Je weet, ja, je weet hoe mama was. Die liet zich niet met een kluitje in het riet sturen, dus die heeft bij de dokter gezeten die donderdagmiddag. Ze hebben het ziekenhuis gebeld en ze heeft geëist dat ze die volgende ochtend op het ziekenhuis terecht zou kunnen. Dat is een half uurtje eerder opengegaan die afdeling voor haar.

L: [lacht]

F: Om die vrijdagochtend 4 juli om half acht ging zij in haar eentje naar het ziekenhuis. Was vlakbij ons, 300, nou 350 meter wandelen, ik denk niet eens 300 meter wandelen. Ik bleef met jullie thuis en toen kwam ze om half negen thuis en zei: ‘Nou, we gaan niet op vakantie, want linke soep. Waarschijnlijk moet ik geopereerd worden in ieder geval. Gewoon helemaal slecht.’

L: Toen begonnen de ziekenhuisbezoekjes en was er op een gegeven moment die afspraak met de arts waarbij hij vertelde dat het darmkanker was met uitzaaiingen in de lever en dat niet een deel van de lever geraakt was, maar dat eigenlijk de héle lever verkankerd was. En dat ze daar niets meer aan zouden kunnen doen. Wat gebeurt er met je als je zoiets hoort? Wat gaat er dan door je heen als je daar zit?

F: Mama en ik zijn alle twee, we werden alle twee heel rustig. Dat is een eigenschap die we alle twee, die mama had en ik heb: als er écht paniek uitbreekt, dan word ik rustig en die eigenschap had mama ook. Dus we zaten er eigenlijk heel rustig. Mama zei: ‘Is daar dan niks aan te doen? Ook niet in het buitenland?’ Weet je wel… ‘Nee, daar is niks aan te doen.’ En toen stelden we ook de vraag: ‘Hoe lang heb ik dan nog?’ Waarop die arts zei: ‘Nou ja, dat is moeilijk te zeggen, maar er staat een half jaar voor. Misschien komen we erop terug nog.’ Maar dat is zo’n ontzettende stomme opmerking van die arts en daar ben ik zo, nog steeds zo boos over. En later is mama natuurlijk door echte kankerartsen behandeld. Later is ze behandeld in de Vrije Universiteit, op de oncologie-afdeling. Fantastische mensen. En Cees van Groeningen was haar behandelend arts en die zei meteen altijd: ‘Nee, daar kunnen we niks over zeggen. Je kan daar nooit, je kan daar niets over zeggen.’ Maar ja, wij liepen toen die maandagmiddag, de zon scheen prachtig. We liepen door de haarlemmerhout, want dat was van het ziekenhuis naar ons huis was gewoon 500 meter door de haarlemmerhout wandelen. En ik weet nog precies, de zon scheen door die bomen. Ik zie nog al die schaduwen op de grond dwarrelen en we zeiden niks tegen mekaar. Ik geloof ook niet dat we elkaar aankeken, misschien liepen we hand in hand.. Maar dat deden we niet zo heel erg hoor, dus we liepen gewoon naast elkaar en we zeiden niks en we dachten alleen maar: Een half jaar. Dat is het enige wat we dachten. Kijk, wat er al allemaal in mama is omgegaan in die tijd… Mama was niet zo van om over haar diepste zielenroerselen te praten, maar dat was niet erg! Dat was onze manier van met elkaar omgaan. We luisterden, en we keken wel heel goed naar elkaar als we wat zeiden. Gewoon, dat deden we wel. En toen half augustus zijn we samen naar een intakegesprek gegaan in de Vrije Universiteit. Bij dokter, ja we gebruikten altijd Cees van Groeningen. We liepen daar naartoe, we wachten even. Toen werden we naar binnen gehaald en dan kom je in zo’n heel klein, je had in de VU héle kleine dokterskamertjes waar je nauwelijks met zijn drieën in past. Cees achter zijn bureau, Liesbeth daarvoor en ik ietsje schuin daarachter. Zij hadden een gesprek, ik heb niets gezegd in dat hele gesprek.

L: Nee?

F: Nee, ik hoefde niks te zeggen. Ik luisterde wel heel goed, dat ik alles wel opsloeg, maar ik heb niks gezegd. En ook, ik weet wel het laatste wat Van Groeningen vroeg aan mama was: ‘Nou ja, dit is dus de stand van zaken. Maar wat wil jij eigenlijk? Want ik kan wel uitleggen hoe het technisch in elkaar zit, maar wat wil jij?’ Waarop mama zei: ‘Ik heb helemaal niets te willen. Ik heb twee kleine kinderen.’ [breekt] God, ik ga bijna huilen. [huilt] ‘Ik heb twee kleine kinderen en elke dag dat ik langer leef is meegenomen.’ En toen zei-ie: ‘Nou, dan gaan we je behandelen.’ En die zin van: ‘Ik heb twee kleine kinderen, elke dag dat ik langer leef is meegenomen.’ Ja, die staat… Ik hoor het haar zeggen nog steeds. Toen liepen we daarna eruit, ook weer zonder iets te zeggen, want er viel niet zoveel te zeggen. Zij was ten dode opgeschreven, dat was duidelijk. Ook Cees van Groeningen zei niet van: ‘We gaan het redden.’ Nee, die zei alleen maar: ‘Nou, we gaan beginnen met de behandeling en hoe lang het duurt, ja dat weet je allemaal niet. We zien wel.’

L: Wat wisten Bar en ik hiervan? Dat weet ik eigenlijk niet. Wat hadden jullie ons verteld?

F: Alleen maar dat mama ziek was, we hebben afgesproken, dat gesprek hebben we gehad met zijn tweetjes. Of gesprek, het zijn allemaal niet van die diepgaande. Mama zei: ‘Nou, we gaan de kinderen pas wat vertellen als we echt weten hoe het zit.’ Weet je wel, dus we hebben jullie alleen maar verteld dat mama ziek was. Niet dat ze dood zou gaan.

L: Nee…

F: Dat hebben we echt uitgesteld tot de dag dat we wisten dat het niet lang meer zou duren, gewoon daar hebben we het over gehad.

L: Ze is anderhalf jaar ziek geweest.

F: Ja, ze is anderhalf jaar ziek geweest.

L: In plaats van een half jaar. Hoe was dat voor jou?

F: Ja… [lacht] Ja, nou kijk. Het zijn misschien wel de mooiste anderhalf jaar van mijn leven, of nou ja, de mooiste is ook wel weer raar. Maar, ik heb achteraf gezien. Het was toen ook heel zwaar. In het begin was het niet zo erg, het eerste half jaar, eerste jaar.

L: Het leven ging toen gewoon door?

F: Nou, ik ben heel veel thuisgebleven.

L: Ja, je bent gestopt met werken.

F: Ja, na drie kwart jaar ben ik gestopt. Eerst ging ik halve dagen werken, maar dat ging eigenlijk helemaal niet. En toen na een jaar of zo, toen ben ik helemaal. Heb ik een gesprek gehad bij mijn werk en ben ik gestopt met werken. Kijk, [komt even niet uit zijn woorden]. Ik zit zo te aarzelen, het was misschien ook wel de mooiste anderhalf jaar van mijn leven waarin ik op het toppunt van mijn kunnen heb gewerkt of geleefd of gedaan, [concluderend] geleefd. Mijn functie was heel simpel: Liesbeth die was bezig met overleven, met een dag langer leven. Daar ging het om. En mijn taak was om haar daarbij te ondersteunen, om dat haar mogelijk te maken. Dat hebben we niet uitgesproken tegen elkaar, nooit, maar dat was volstrekt duidelijk. En dat was ook voor mij volstrekt duidelijk. Dat was mijn taak. Zo deden we dat.

L: Ja, maar tussen dat en het zorgen voor twee kinderen van negen en vier. En in het begin dan ook nog wel werk, dat lijkt me allemaal nogal veel. Is er dan ruimte voor jezelf? Voor je eigen gevoel of zo?

F: Nee, nou ja, nee. Maar, nee… Daar ging het ook niet om. Het ging niet om mijn gevoel of mij. Het ging om mama, om ja, en om jullie. Het ging erom dat het leven zo normaal mogelijk bleef gaan. Dat was eigenlijk het doel. Dat is ook wel gelukt, denk ik zelf. Dat jullie leven met vriendinnetjes thuis, dat ging allemaal door. Mama lag natuurlijk in die anderhalf jaar regelmatig in het ziekenhuis en dan gingen we daar ook veel naartoe. Dat vonden jullie ook helemaal niet eng, daar in de VU, dat wisten jullie allemaal precies en iedereen kende jullie daar.

L: Ja… Ik weet nog precies hoe het ruikt daar [lacht zachtjes]

F: [lacht harder] Ja, precies. Dat zal je je hele leven onthouden.

L: Het is helemaal verbouwd nu, maar als dat niet was geweest had ik nog de weg naar de afdeling 7: Oncologie kunnen vinden.

F: [lacht] Precies, ja! Dus, kijk, mensen hebben ook wel aan mij gevraagd: Jullie, mama en ik, zullen wel lange gesprekken hebben gehad in die jaren. We maakten wel hele lange wandelingen in de waterleidingduinen. We woonden in Haarlem toen, natuurlijk, dus we gingen veel naar de waterleidingduinen. Dan maakten we hele lange wandelingen, maar eigenlijk zeiden we niet zo heel veel tegen elkaar. Want, we wisten, kijk: Zij ging door en ik ging door met jullie. En, dat was wel goed eigenlijk. Mama wist wel dat ik het niet zou laten gaan. Dat ik in ieder geval mijn best zou doen en ik denk ook wel dat ze el wist dat het zou lukken; wij drieën of zo. Ja, daar hadden we het eigenlijk niet zoveel over. Het was wel grappig, ja op een gegeven moment merkten we van elkaar in die tijd dat we alle twee jaloers werden, als we een ander oud echtpaar zagen wandelen.

L: [begripvol, herkenbaar] Ja..

F: Want dat zou ons dus niet gegeven zijn, gewoon. En op een gegeven moment hadden we het daarover. Dat weet ik nog heel goed, we zaten op een bankje en toen zei ik: ‘O, die oude mensen…’ Zij zei: ‘Ja, daar ben ik ook zo jaloers op.’ En nou dat, dat wisten we. Dat heb ik nog jaren gehad, en nog wel een enkele keer. Ja, ik ben nu zelf natuurlijk heel oud, maar nog weleens als ik twee oude mensen zie, dan denk ik van: Ja, dat is toch leuk. Of bij mijn vrienden, dat zijn natuurlijk nu allemaal echtparen die al 40 jaar bij elkaar zijn, of de meeste. En ja, dat had ik wel gewild. Ja…

L: Uiteindelijk na tal van chemo’s en kuren en oplevingen en experimentele behandelingen en nieuwe behandelingen en alternatieve behandelingen, was daar op een gegeven moment toch het moment dat de artsen zeiden dat geen enkele behandeling meer werkte. Dat ze uitbehandeld was, toen is ze naar huis gegaan en heeft ze nog twee weken geleefd, thuis. Totdat ze uiteindelijk op 9 december overleed. Hoe waren die twee weken voor jou? Hoe ben je daar doorheen gegaan? Wat gebeurde er allemaal?

F: Ja, ik verzorgde haar. ’s Ochtends kwam om een uur of tien kwam er, hoe heet zoiets, kwam er verzorging.

L: Thuiszorg.

F: Thuiszorg! Maar dan had ik mama al gewassen, ik tilde haar op uit bed en liep samen met haar naar de douche en ik had een stoel gekocht, een plastic stoel voor onder de douche. Ik vond dat eigenlijk wel fantastisch. Maar, het is ook wel, dat heb ik jou… Dat heb ik nog nooit iemand verteld. Dat in die november maand, ik denk dat Liesbeth toen nog in het ziekenhuis was, daar herinnerde iemand me een jaar of twee geleden, een vriendin van mij, Ich, herinnerde mij daar laatst aan… Dat ik toen tegen haar gezegd heb: ‘Ik kan het niet lang meer volhouden, ik ben helemaal op. Ik kan het niet meer volhouden.’ Dus, als ik zeg: ‘Het was een mooie tijd, het was allemaal goed.’ Dat is natuurlijk niet helemaal waar, dat is niet helemaal waar. Het was een mooie tijd en ik leefde op het toppunt van mijn kunnen. Ik mocht niet af laten weten. Weet je wel, ik dronk ook niet in die jaren, dat kon gewoon niet. Ondertussen waren mama en ik wel in gesprek hoor. We hebben ook, we waren héél druk bezig, of druk… We waren in die tijd mama haar begrafenis aan het regelen, erover nadenken en hoe.

L: Zij heeft een brief gemaakt toch?

F: Ja, een brief hoe ze dat wilde, maar daar hebben we ook over gesproken. Ook gesprekken gehad met de begrafenisondernemer. Van: als het straks zover is, staan jullie dan klaar? En we hebben gesprekken gevoerd met een mevrouw die aan kinderrouwbegeleiding deed.

L: Ja, dat vond ik verschrikkelijk!

F: Ja, ik vond het ook verschrikkelijk. Maar Barbara vond het heel leuk [lacht] om tekeningen te maken.

L: Dan zei ze: ‘Je moet nu een tekening maken van hoe je je voelt’ En daar werd ik zo wóedend van.

F: Ja, wat dat betreft lijk je wel op je vader en moeder [lacht]

L: [lacht mee]

F: Maar dan hebben we allemaal geregeld. Of, daar waren we mee bezig, met dat soort dingen. En het ging steeds slechter met mama.

L: Want ze was… De laatste dagen van Renate, die waren eigenlijk, toen was ze nog heel erg Renate. Weet je, onze laatste drie weken in dat huis, in haar huis. Die waren ook vaak heel gezellig en we dronken elke avond wijn met zijn allen. Renate was écht Renate; moe, tuurlijk. Maar wel er gewoon helemaal kwiek bij. Terwijl, ik herinner me dat mama dat écht niet meer was.

F: Nee, mama was de laatste week… Eigenlijk de eerste week was erg leuk. Kon jij nog met vriendinnetjes de kamer binnengaan, dat vond mama ook leuk. Je vriendinnetjes vonden het natuurlijk een beetje eng wel. En wat er toen gebeurde, is dat ik op dinsdagavond, dat is dus 8 december. Jullie sliepen en ik ging om elf uur naar bed en ik deed heel stilletjes, want ik dacht dat Liesbeth wel zou slapen, maar die was wakker en die zei tegen mij: ‘Ik wil dat je nu de dokter belt. Ik kan niet meer. Nu de dokter bellen. Ik wil niet verder, ik wil niet langer. Ik kan niet meer.’ En ik ging ook gewoon slapen eigenlijk. Het was het einde van een verhaal wat natuurlijk anderhalf jaar daarvoor begonnen was, dus ja, de volgende ochtend werd ik vroeg wakker en ik maakte jullie wakker. Ik zei: ‘Jullie moeten je aankleden.’ En toen heb ik eerst Liesbeths moeder gebeld, allemaal in overleg met Liesbeth. Eerst haar moeder gebeld en gezegd van: ‘Het gaat heel slecht. Je moet nu even langskomen.’ Die is ook geweest om vijf uur. Toen heb ik het zogenaamde clubje van hartsvriendinnen gebeld. Renate natuurlijk.

L: Renate, Peggy, Monique en Fransje?

F: Ja.

L: Die vertelde dat gisteren inderdaad, dat zij toen langskwamen.

F: Ik zeg van: ‘Nou jongens, vanavond gaat het gebeuren. Komen jullie maar.’ Toen zaten we in de keuken, waar we nooit zaten. In de keuken zaten we koffie te drinken en toen om tien uur kwam de arts binnenlopen.

[pianomuziek start]

F: En de dokter ik zijn naar boven gegaan en… En ze werd wakker of ze was wakker. Dat weet ik niet meer. En Peter, de dokter, zei: ‘Hoi Liesbeth, ik ga je een spuitje geven.’ En mama zei: ‘Ja, graag.’ En toen ging hij, hij ging zijn tas openmaken en rommelen erin en ik ging naast mama zitten en ik heb haar vastgehouden in mijn armen en ik heb dus niet gezien wat hij deed, want ik keek alleen maar naar mama, ik had mijn hoofd tegen haar aan. Ik hield haar vast en ik had haar hele smalle, magere lijfje natuurlijk vast. Ik zei alleen maar, ik heb eindeloos gezegd: ‘Ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je.’

L: [liefdevol] Ja..

F: En, dat heb ik misschien wel 60 keer gezegd of zo, eindeloos! ‘Ik hou van je, ik hou van je.’ En toen voelde ik haar doodgaan, in mijn armen. Dat was echt, dat is… Je voelt haar doodgaan, je voelt het leven uit iemand wegvloeien. Ja, zo heet dat, het is ook echt zo: het vloeit weg.

[muziek speelt door, korte stilte in het gesprek]

F: Ik belde ’s ochtends die begrafenisonderneming.

L: Ja, maar daar zit natuurlijk zo’n rare week tussen, tussen overlijden en begraven. Ik herinner me die week als heel leuk, want er waren heel veel mensen over de vloer…

F: Ja, de hele tijd.

L: En wij kregen natuurlijk alle aandacht. En we woonden in dat rare grote huis waar ook heel veel mensen in pasten, dus er was ook de hele tijd iemand. En ik herinner me flarden van momenten, bijvoorbeeld dat we het postkantoortje gingen doen.

F: Ja!

L: De grote tafel, waar tien, weet ik veel…

F: Iedereen was er!

L: In mijn herinnering tientallen [lacht] vrienden postzegels aan het plakken waren om de rouwkaarten te doen en dan mocht ik helpen. Dan mocht ik de postzegels op dat sponsje doen en dan gaf ik hem aan weet ik veel Sak of zo, en dan plakte die hem op de envelop. Maar, in mijn ervaring was dat allemaal wel plezierig of zo, of wel gezellig in ieder geval.

F: [zeer instemmend] Ja!

L: Plezierig weet ik niet.. Maar in ieder geval gezellig.

F: Het was gezellig.

L: Ja, en de begrafenis, en ook de dagen ervoor en de dagen erna die herinner ik me wel allemaal heel open en heel benaderbaar. Vanaf het begin af aan was er niet een taboe om de dood heen. Mama bleef inderdaad thuis en ze lag beneden in de bibliotheek en dat was haar kamer. Ik herinner me ook dat wij met jou elke ochtend dan goedemorgen mama zeiden. Jij had Barbara vast en dan hield je haar boven die kist. Ik was wel groot genoeg ik kon zelf in de kist kijken, want hij stond op een soort verhoginkje. En dan ging ik naar school, of naar paardrijden of dingen doen en dan kwamen we ’s avonds weer thuis en dan was het weer: ‘Hallo mama!’ Je liet ons haar ook aanraken, we mochten aan haar gezicht zitten en dan zei je: ‘Pas op, het is heel koud en heel hard!’

F: [instemmend] Ja.

L: We mochten aan haar ogen zitten en toen zei je: ‘Die zijn heel gek en zacht.’ Dat herinner ik me, dat het héél fysiek allemaal was. Heel, in ieder geval heel open en helemaal niet in een taboe-hoekje werd gestopt, mama lag daar gewoon.

F: Ja, dat wisten we heel goed: níet een taboe.

L: Nee en dus inderdaad de kist, die hebben wij beschilderd, Barbara en ik. Dus we gingen met onze gezellige oppas Eva naar de HEMA om verf te kopen.

F: [lacht hard]

L: Dat is die leuke anekdote he?

F: Dat is een fantastisch verhaal. Jullie gingen met Eva naar de HEMA, verf halen. En er was een mevrouw, jullie stonden bij die verf en die mevrouw zei: ‘Wat gaan jullie met die verf doen?’ En Barbara (5) die zei: ‘Nou, de kist beschilderen waar mijn dode moeder in ligt!’ [lacht]

L: Ja! [lacht mee]

F: En die vrouw die rénde weg en die is nooit meer teruggekomen. [lacht]

L: Ja, het was heel mooi. Wij gingen dus [lacht] inderdaad verf kopen en de kist beschilderen. Dan schilderden we daar palmbomen op en ik waarschijnlijk veel dieren…

F: En de voetjes van Saar, van het hondje.

L: Ons hondje Saartje, die doopten we in de verf en die zetten we erop. En Bar haar handjes zetten we erop en we hadden dingen in de kist gelegd. En ja, dus die kist stond in de hal en daar waren we op aan het schilderen en dan ging later mama erin, of zo. Maar dat was allemaal zo’n totaal onderdeel van de dagelijkse gang van zaken, dat was helemaal niet iets engs of zo.

F: We hadden in ieder geval bedacht ook wel heel erg van: Het moet jullie dag zijn. Het moet om jullie gaan. Dat is wat we alle twee, dat is wat het uitgangspunt was. Het was ook eigenlijk, dat is bijvoorbeeld een van de grappige dingen, of grappig… Dat is het woord dat ik dan gebruik maar… Toen op donderdagochtend maakten we de rouwkaart en daar had ik geen seconde over nagedacht van tevoren, behalve dat zinnetje bovenaan: Je hebt ons zoveel gegeven. Maar toen het ging over wat erop moest staan, toen zei ik: ‘Het begint met Elisabeth, Barbara en dan pas mijn naam, dan pas Frans Rasker.’ En we zetten erop: ‘Onze moeder, mijn vrouw is overleden.’ Dus jullie, het begon met jullie op die kaart, in de tekst. En, dat heb ik, dat deed ik puur intuïtief. Ik weet nog heel goed: ‘Nee, nee, nee. Elisbeth eerst, dan Barbara!’ Ik wist eigenlijk wel en zo is het ook gegaan, de rest van de jaren erna. Daarna ging het om jullie.

L: Nou dat is precies hetgeen…

F: Dat is toen gebeurd, dat omslagpunt op dat moment.

L: Maar dat is precies wat ik in mijn intro [lacht], in mijn opening net heb opgenomen voordat ik hierheen ging: het ging áltijd om ons.

F: [zacht] Ja.

L: Maar waar was jij dan in dit hele verhaal?

F: Kijk, mijn redding is natuurlijk ook, of ja, mijn redding? [Standvastig] Ja, mijn redding is ook geweest na de dood van Liesbeth… Kijk, Liesbeth was mijn grote liefde. En, eh, maar mijn leven daarvoor. Ik heb een paar aardige, goeie vriendinnen gehad, die nog steeds vriendinnen zijn. Maar ik kijk niet heel veel… Toen ik mama ontmoette en toen we samengingen, toen maakte mijn leven een slag in de rondte of zoiets. Het werd plotseling anders door mama. En, ik ben heel eenzaam geweest in mijn leven, vooral toen ik twintig tot dertig was en zo. Daar heb ik geen leuke herinneringen aan. Dat zei ik ook tegen de psycholoog waar ik was op aandringen van mama, maar die wist wat goed voor me was. Ik zeg wel, ik ben weer bang om me weer zo eenzaam te gaan voelen als ik was toen ik twintig, dertig was. Toen zei-ie: ‘O, maar maak je geen zorgen. Dat gebeurt niet, want je hebt nu twee kinderen. Je bent niet meer alleen.’ En daar heeft-ie hélemaal gelijk in gehad. Ik heb me ook nooit alleen gevoeld, ik heb me altijd met zijn drieën gevoeld. En nog steeds, natuurlijk voel je je weleens alleen, of zoiets. Maar, nog steeds voel ik dat we met zijn drieën zijn.

L: Ja…

F: Ik ben met zijn drieën.

L: Ja, maar, wij waren tien en vijf. Ik bedoel: Het is niet alsof je gesprekken met ons erover kon voeren en op een gegeven moment was daar de dag dat je thuiskwam van die begrafenis en opeens twee kleine kinderen had en dat in je eentje moest doen en nu ik zelf weet hoe verwarrend en alles overweldigend een rouwproces is, maar dan had ik alleen mezelf om voor te zorgen en [lacht] misschien mijn kat. Maar níet twee kinderen!

F: Maar dat was natuurlijk ook mijn geluk..

L: Wel?

F: En mijn oplossing. Ik kon voor jullie zorgen, ik had een taak te verrichten. Heel letterlijk, ik moest Barbara haar schoenen ’s ochtends de veters strikken. Mijn taak was om voor jullie te zorgen in het leven, vanaf dat moment.

L: Heb je jezelf daarin dan nooit een beetje, misschien te veel weggecijferd?

F: Ja, dat zou… Dat heb ik weleens… Láter heb ik gedacht dat ik misschien iets te weinig aan mezelf heb gedaan en iets te veel weggecijferd. Maar dat is ook mijn karakter, dat vond ik toen niet.

L: Nee, precies. Dat voelde je toen niet zo.

F: Nee, kijk, ik heb het wel heel, dat hele rouwen… Kijk ik zei ook tegen de psycholoog: ‘Hoe lang duurt rouwen?’ Ik wil altijd alles wel weten zo. Dat vind ik wel leuk. Hij gaf daar geen antwoord op, het was een goeie man!

L: [lacht]

F: Want ook dat zijn dingen waar je geen antwoord op kan geven. En ik ging weer zeuren, want dat kan ik ook heel goed. Nou, op een gegeven moment zei-ie: ‘Nou ja, nou ja, nou ja, er is een soort algemene term van drie jaar.’ Nou heb ik een vriend, die is Hindoestaan en die had mij gezegd: ‘Wij Hindoestaan rouwen 1000 dagen.’ Dus ik dacht: Hé, dat klopt aardig met wat Pim zei tegen mij. Dus die drie jaar. Ik maakte het grapje toen tegen de psycholoog: ‘Nou, ik heb al anderhalf jaar voorarrest, dus ik doe het razendsnel.’ Want ik dácht ook eigenlijk wel: Ik doe dat rouwen heel snel, want ik ben een leuke man, ik heb leuke kinderen. Ik dacht ook eigenlijk wel: Het duurt niet lang of ik heb een hele leuke vriendin.

L: [instemmend] Hm hm

F: Dat heb ik eigenlijk wel gedacht in die begintijd.

L: Ja, dat weet ik ja.

F: En dat is grappig natuurlijk, we zijn nu 21 jaar verder, ik ben nog steeds alleen [lacht]

L: Nou, vrijgezel!

F: Vrijgezel, ja, precies! Ik ben met zijn drieën! Maar dat dacht ik eigenlijk wel. Zo kan je je dus vergissen in jezelf, zo kan je jezelf ook heel slecht kennen, kennelijk. In ieder geval, ik dacht ook: Dat rouwen dat doe ik even. O, dat doe ik wel even. Zo kijk ik ook wel een beetje, zo kijk ik wel vaker naar mezelf en de wereld, en zo: Dat doe ik wel even. Achteraf bekeken heb ik vijf jaar gerouwd. Vijf jaar na dat moment eigenlijk, weet ik. Ik was alleen, ik zat in het vliegtuig. Jullie waren naar ponykamp. Jij en Barbara gingen toen samen naar ponykamp. Ik zat in het vliegtuig terug uit Zuid-Spanje waar ik geweest was, in Sevilla. Ik vloog boven Parijs, er was helemaal een schone hemel, geen wolken en dan zie je Parijs zo práchtig liggen, die lampjes uit de lucht. Zo ongelofelijk mooi en toen dacht ik: We gaan verhuizen. Toen, dat hebben we ook gedaan. Een half jaar later zijn we verhuisd naar een huis daar vlak in de buurt en toen we dat huis kregen. Ik was daar in mijn eentje, zat ik daar, toen was het alsof er een last van mijn schouders viel. Toen dacht ik: ik ben klaar met rouwen, nu kan ik door. Dit is het nieuwe huis, nu ga ik door. Maar dat was dus vijf jaar en misschien is het ook wel zo lang geweest omdat ik het zo ontkend heb bij mezelf. Kijk, overdag ging ik gewoon door met zo leuk mogelijk gewoon doen met jullie, alles eigenlijk.

L: [instemmend] Ja…

F: Ik was ook eigenlijk was ik er bewust van dat de verjaardagen, jullie verjaardagen, bij Barbara haar verjaardag, die was als eerste dus in maart. En toen dacht ik wel… Ik heb een clown geregeld, dan hoef ik niks te doen. Toen hebben we ook een heel leuke zomervakantie gehad, toen zijn we met de auto door heel Europa gereden. Bij Coot op bezoek geweest en we zijn op het strandje geweest waar we nog steeds komen, ons strandje in Italië. En dat was een fantastische zomervakantie.

L: Ja!

F: Ja, en toen gingen jullie weer naar school en toen heb ik echt zo gedacht van: Ja, ja, het is nu gewoon geworden. Het was, dat eerste half jaar eigenlijk van 9 december tot aan de zomer, dat was overleven. Dat was het ook echt, het was overleven. Ik heb toen geleefd in een roes, of in een grijs leven. Ik zet als ik een boek lees, dan zet ik mijn naam erin en de datum waarop ik het gelezen heb en er staan boeken in de kast en dan denk ik van: Ik heb helemaal niet meer dat ik dat gelezen heb. Dan is meestal de datum iets van dat half jaar. Dan weet ik niet meer dat ik het gelezen heb. Mensen hebben ons gezien, dat heb ik later allemaal gehoord, dat we met zijn drietjes in Albert Heijn boodschappen aan het doen waren en dat ik alleen maar naar jullie keek en op het papiertje keek en totáál in mezelf was. En kijk, dat herinner ik me ook wel. En ik herinner me ook wel, we hadden een hondje toen en ik liet dan ’s avonds het hondje uit. En kijk, tegen jullie hield ik me groot en dat had ik misschien niet moeten doen… Nou ja, je weet niet wat goed is, maar dat heb ik in ieder geval zo gedaan. Ik hield me groot, dan liet ik het hondje uit in de Haarlemmerhout ’s avonds om twaalf uur en dan heb ik lopen roepen en schrééuwen tegen de bomen. Er moeten mensen zijn die hebben gedacht: Daar loopt een gek! Totale gek! Maar dat heb ik echt wel gedaan, dus de wanhoop uitgeschreeuwd, daar zo. En wat ik totaal vergeten was, maar jullie juffrouw, juf Janneke dus, waar ik altijd mee bevriend ben gebleven. Wat zij mij een paar jaar geleden vertelde, dat jij een keer op school kwam in die voorjaarperiode dus en dat jij zei: ‘Juf, juf, ik ben zo bang voor papa, dan word ik ’s nachts wakker en dan ligt-ie heel hard te huilen in zijn bed. Heel gierend te huilen in zijn bed.’

L: En was dat dan het missen van haar? Of de wanhoop?

F: Ja, dat was wel het missen van haar, denk ik. Dat je er in je eentje voor staat. Ja, kijk ik ben ook een keer in die periode, al in dat voorjaar ben ik een keer midden in de nacht, helemaal zweten, nat, ben ik wakker geworden met: Hoe dóe ik dat in godsnaam, twee meisjes grootbrengen? Hoe doe je dat? Toen bedacht ik ook in bed weer: Nou ja, opvoeden, grootbrengen, het is niks anders dan liefde en aandacht geven. Dat heb ik toen echt bedacht die zin ook. En toen werd ik heel rustig en toen ben ik naar beneden gegaan, heb ik een kop thee gemaakt. Ik ben weer naar bed gegaan en ik heb er nooit meer over nagedacht. En dit zijn altijd de woorden geweest waar ik me aan gehouden heb: liefde en aandacht geven. Ik dacht: Nou ja, dat kan ik. Ik wist ook meteen dat ik dat wel kon. Dat had ik wel in me gewoon. Wat verderop voelen, dat weet je allemaal niet wat dat is en zeker: Hoe moet je twee meisjes gaan opvoeden? Hoe moet ik jullie alles gaan vertellen over meisje zijn? [lacht]

L: Daar hadden we Renate voor!

F: Ja, Renate [lacht]

L: En Peggy!

F: Ja!

L: En Coot en Monique.

F: Dus, maar dat liefde en aandacht geven, dat had ik in me. Dus toen werd ik ook rustig die nacht, ik heb er nooit meer over nagedacht.

L: Maar toch blijf ik erbij, dit gaat nog steeds de hele tijd over mij en Bar.

F: Ja, kijk. Het heeft mij een functie gegeven. Dus zo kan je het ook zien. Vanaf de dood van mama, was mijn taak jullie grootbrengen.

L: Ja…

F: Dat was mijn taak. Kijk, ik heb daarvoor natuurlijk, ik heb allemaal dingen gedaan in mijn leven die ik ontzettend leuk vond, die ook heel, alles van me eisten gewoon…

L: Je werk bedoel je?

F: Mijn werk. En omdat heel veel mensen tegen mij zeiden op een gegeven moment: ‘Je moet misschien toch weer eens gaan werken.’ Heb ik dat ook geprobeerd te doen, maar mijn werk was niet… Ik heb dus films geproduceerd en televisieseries en zo. En dat is niet zozeer werk dat je doet omdat anderen dat van je vragen, maar omdat je het zelf wil.

L: En ook niet iets wat je in drie dagen per week ernaast doet.

F: Nee, dat eist je totaal op. Het is altijd doordrammen en vechten. Nou, dat heb ik mijn hele leven gedaan, ik ben succesvol geweest, ik heb een paar aardige films gemaakt en mooi televisiewerk. En op een gegeven moment ben ik weer begonnen met iets van de grond te proberen te krijgen, een televisieserie en een speelfilm. En op een gegeven moment merkte ik: Het lukte me niet. En ik wist ook meteen waardoor het me niet meer lukte: Ik had de ambitie niet meer of de ambitie was toen verschoven. De ambitie was toen om jullie niet ergere klappen van de molen te laten krijgen dan je toch al hebt met een dooie moeder. Die ambitie van mij was niet meer om een film te maken of een televisieserie. Die was er niet meer. Toen ik dat eenmaal goed zag bij mezelf, toen heb ik alles, alle papieren heb ik in een papierbak gegooid en er voor de rest nooit meer over nagedacht.

L: Maar in hoeverre was het dan niet doordat je de focus zó op ons legde dat je dan maar niet zelf hoefde te voelen wat er gebeurd was?

F: Nou ja, dat kan allemaal best zo zijn. Ja, dat bedoel ik ook een beetje van, doordat ik op jullie focuste… Ja, ik had een functie. Ik had een taak in die jaren.

L: Maar, in ieder geval je vond dat dus niet erg.

F: Nee, in tegendeel.. Kijk, als je terugkijkt en dat mag, ik ben 74, dan mag je best terugkijken. Dan, ik heb een fantastisch leven gehad. Ik heb op een gegeven moment heb ik besloten om naar de filmacademie te gaan, om films te willen maken. Nou, ik heb een paar mooie films gemaakt, vind ik zelf, en dat wordt ook door anderen wel gezien. En die periode heb ik goed gedaan, vind ik zelf. Toen ben ik bij televisie gaan werken en ik heb een aantal mooie, interessante dingen gedaan. Nou, toen ben ik huisvader geworden en jullie zijn er niet aan onderdoor gegaan.

L: En jij ook niet.

F: En ik ook niet, ik heb het leuk gevonden. Dus ik heb een fantastisch leven gehad. Ja, gehad, dan roep jij altijd: ‘Je mag niet zeggen gehad…’ [lacht] En ik heb het nog steeds prima.

L: Ik heb het in deze serie heel veel gehad over hoe je je overleden dierbaren erbij houdt. He, hoe je ze niet vergeet, hoe je ze niet achterlaat, zeg maar. Iedereen die ik gesproken heb, heeft daar verschillende manier voor, of doet het überhaupt niet. Dat is allemaal heel persoonlijk. Jij hebt dat heel actief gedaan, mama erbij houden.

F: Ja!

L: We hebben héél veel over haar gepraat vroeger en nog steeds. Ze was altijd heel erg een onderdeel van het gesprek. Het huis hing hélemaal vol met foto’s met haar. We hadden honderdduizend uur videobanden met haar. Ze was héél erg levend. Was dat een bewuste keuze van jou of was dat gewoon hoe dat ging?

F: Nee, dat was wel heel bewust. Kijk, één van de goede dingen die die psycholoog mij verteld heeft al in de eerste maanden. Hij zei van: ‘Ja, die kleine kinderen van jou… Weet dat kinderen die een dierbare verliezen; een broertje of een ouder. Die blijven hun hele leven rouwen. Bij volwassen mensen kan het langer duren, het kan korter duren. Maar op een gegeven moment heeft het een plek gevonden. En dan ga je door als het ware. En is dat rouwproces, is dat achter je.’ Zoals ik dat voelde toen in het nieuwe huis vijf jaar na de dood van Liesbeth. ‘Maar kinderen die gaan hun hele leven, als er iets belangrijks gebeurt in hun leven. Zoals nou, meisjes worden ongesteld. Eerste vriendje, ze worden ontmaagd. Ze krijgen een kind, maar ook gewoon een rijbewijs of schoolexamen,’ Hij zei: ‘Elke keer weer, schieten ze dan weer in hun rouwproces, want het is zo belangrijk.’ En die belangrijkste figuur in ons leven, in mijn leven is er niet bij. En dat heb ik me heel erg goed in de oren geknoopt, dus tegen jullie heb ik dat ook altijd, dat had ik misschien toch wel gedaan, maar ik had toch met die gedachte, met die wetenschap in het hoofd… Ik weet nog heel goed: Barbara die haalde haar rijbewijs, ze kreeg het opgestuurd en ze kwam hier naartoe, we gingen in de auto: autorijden! Het leukste wat er is. Maakte ik een fotootje van in de auto en ik zei: ‘O, wat zou mama dit fantastisch gevonden hebben. Die vond autorijden ook zo leuk. En o, dan zit haar dochtertje ook alweer te rijden achter het stuur. Mama zou dit zó leuk gevonden hebben!’ En ik zei dat ook omdat ik wilde dat dat gevoel bij Barbara, dat het normaal was om over mama te praten en dat het niet eng is.

L: Ik heb op een gegeven moment ook gedacht dat je dat te veel deed.

F: Ja… Dat eh, ja.

L: Ik herinner me een vakantie in Italië niet heel lang geleden, zes jaar geleden, of zo. Met Bar en toenmalige geliefdes van ons [lachje]

F: [lacht]

L: En dat [lacht] wij op een gegeven moment zeiden: ‘Nu is het klaar! Nu moet je ophouden met over mama praten!’ Jij kan ook heel erg blijven hangen in het leven dat er met haar was en ik heb me weleens afgevraagd of dat niet in de weg heeft gestaan van jouw verdere levensgeluk. Of in ieder geval…

F: Ja, kijk dat ontken ik natuurlijk. Maar, kijk daar heb je misschien weleens gelijk in. Dat zou kunnen, maar ja dat ben ik. Ik weet één ding, dat heb ik wel geleerd in het leven: Je moet het met jezelf doen en dat ben ik dan misschien. Net zoals ik, nou ja goed, ik weet nou wel langzamerhand wel een beetje hoe ik in elkaar zit qua karakter ook en zo. Ja, dat ben ik dan, dat heb ik dan misschien iets te veel weggecijferd. Maar, ik heb totaal niet de indruk, ook als ik erover nadenk, dat ik mezelf daarmee tekortgedaan heb. Ik heb een leven gekozen, nou kiezen, ik denk dat je minder kiest dan dat je overkomt in het leven. Maar, het is zo gelopen. Ik ben ontzettend, ik ben tevreden. Dat is waar het op neer komt. En natuurlijk, ik had vreselijk graag gehad dat mama hier nu nog aan tafel had gezeten, meer dan wat dan ook in de wereld. Maar zo is het niet gelopen, ik heb pech gehad. En ja, een heleboel mensen hebben pech op bepaalde dingen en dit is mijn pech. Ik heb het waanzinnige geluk gehad dat ik haar heb leren kennen en dat ze mij leuk vond en dat we twee prachtige kinderen gemaakt hebben. En, nou ja, dat is al heel wat in de wereld.

L: Ja, dat ben ik ook wel met je eens. Ja, zeker. Maar ik had ook wel gegund dat daar nog een hoofdstuk bij kwam.

F: Ja! Ik ook wel [lacht]

L: Je hebt het ook wel geprobeerd [lacht mee]

F: Ik heb het óntzettend geprobeerd [lacht hard]

L: Ja, maar…

F: Ik denk nu dat het voorbij is…

L: Nou ja…Maar vrienden van jou zeggen dat natuurlijk ook: ‘Je hebt haar nooit echt losgelaten.’

F: Ja…

L: En dat denk ik ook wel, er hangt hier in de gang bij jou een heel mooi portret van haar van Hans Bayens en daar staat een kaarsje onder. Een oliekaars en elke ochtend doe je die kaars aan en elke avond blaas je die kaars uit en dan zeg je: ‘Dag Lies!’

F: Liesbeth!

L: Of Liesbeth…

F: Elisabeth meestal trouwens, Liesbeth, Elisabeth, ja.

L: En dan zeg je ‘goedemorgen’ en ‘slaap lekker’. En dat ergens vind ik dat één van de meest hartverscheurende, ontroerende, mooie rituelen en aan de andere kant denk ik: Ja, jeetje… Weerhoudt je dat niet van iets nieuws?

F: Dat zou kunnen. Kijk, ik geef je helemaal gelijk. Alleen, zo heb ik het gedaan en dan kan ik wel gaan zitten van: God, je hebt helemaal gelijk, ik heb mijn leven verpest! Maar dat is ook flauwe kul.

L: Nou, dat is ook zéker niet wat ik je wil aanpraten!

F: Nee, [lacht] maar kijk, ik heb het zo gedaan en ja, nou ja, zo is het gegaan. Veel meer… Ja, ik heb daar niet zoveel over te zeggen. Kijk, ieder mens heeft te dealen met zijn eigen karakter, sommige mensen, sommige dingen krijg je mee door je opvoeding en sommige dingen krijg je mee door misschien wel het DNA van je vader, je moeder en je opa en oma. Vier opa’s en oma’s zelfs. Ik ben tevreden over mijn leven zoals het nu is. Ik ben echt een tevreden man, ik heb de meest fantastische vrouw gehad die iemand zich maar kan wensen en dat heeft mama ook gezegd in haar afscheidsbrief of in het kaartje dat alle mensen kregen bij de begrafenis. Dat ze een man heeft gevonden waarmee ze dolgraag oud had willen worden en nou, dat had ik ook gewild en dat is niet gelukt. Nou ja, maar ik heb wel door Liesbeth twee schitterende kinderen gekregen en waarmee ik oud ben geworden. [opgeluchte, tevreden lach] En ja, natuurlijk, misschien er zijn mannen waar ik, soms begrijp ik er alles van en soms begrijp ik er niks van: Die een half jaar of een jaar na de dood van hun vrouw, waar ze dan dertig jaar mee waren, een nieuwe vrouw ontmoeten en daar mee doorleven. Ik ben ook weleens héél erg verliefd geweest op iemand, maar dat ging dan niet, of zo.

L: Iets anders waarin zij altijd heel erg in leven is gebleven, is het boek dat ze voor mij en Bar en ook voor jou heeft nagelaten en dat Renate heeft gemaakt. Het heet De stem van je hart en op haar sterfbed, het is volgens mij in het ziekenhuis gemaakt, een paar weken voordat ze overleed heeft Renate, haar beste vriendin haar geïnterviewd over bepaalde thema’s, over dingen die ze mij en Bar nog wel wilde vertellen, maar niet meer kon. En Renate heeft daar een boek van gemaakt, met daarin aan de hand van allerlei onderwerpen haar verhaal. Dat boek is uitgekomen, niet uitgebracht natuurlijk, maar was klaar een paar maanden nadat ze overleed en dat is in ieder geval in mijn leven, en ook in het leven van Bar, toch een beetje de Bijbel geweest waarin we elk jaar iets anders lazen omdat je je ook in je eigen leven verder ontwikkelt. Ik herinner me, jij hebt het manuscript in ieder geval aan mij voorgelezen, ik weet niet of je dat ook aan Bar hebt gedaan?

F: Heb ik ook gedaan, ja aan jullie beiden.

L: Ja, en dan ging je ’s avonds, dan zat je bij mij op het bed voor het slapengaan las je een hoofdstuk voor. Maar in dat boek, daarin hoor je dus haar stem en haar verhaal. Dat ging dus over dingen die je niet aan kinderen van vijf en tien vertelt, maar over vriendjes en verliefd zijn en over haar jeugd en over haar ouders en over haar school en weet ik veel. Van alles stond erin, haar hele leven stond erin! En dat boek heette De stem van je hart want dat was haar grootste levensles: Altijd de stem van je hart volgen, alleen dan zul je gelukkig worden.

F: Luister naar iedereen en vooral naar Frans, of eerst naar Frans. En volg dan… Wat was de les van Liesbeth? Het was een hele goeie les. Als je een beslissing moet nemen, dan win je advies in bij iedereen en dan volg je de stem van je hart. Dan volg je wat je hart je ingeeft. Je vraagt aan iedereen advies over alles en dan slaap je er een nachtje over en volg je de stem van je hart.

L: Ja, maar los van die ene les; haar héle leven stond daarin.

F: Ja, ja.

L: En dat boek is voor mij héél belangrijk geweest.

F: Ja, tuurlijk!

L: Ik las dat, of jij las dat voor toen ik tien, elf was en daarna las ik het elk jaar wel weer opnieuw. En het zijn allemaal kleine hoofdstukken. Dus als ik dan iets wilde weten over werk, dan bladerde ik naar hoofdstuk werk en dan las ik dat hoofdstuk. En elk jaar dat ik ouder werd en dus mijn leven veranderde, dan las ik weer heel nieuwe dingen. En ik heb laatst, of laatst, het is niet meer dat ik het elke dag opensla, maar ik heb een paar jaar geleden of een jaar geleden nog een keer gelezen en dan wéér totaal nieuwe dingen. Elke keer dat ik het open, is het alsof ik het voor de állereerste keer zie.

F: Omdat jij steeds een nieuwe persoon bent. Dus je leest altijd een ander boek.

L: Precies! En ja, het is een ongelofelijk waardevol document. Heb jij dat ook met dat boek?

F: Ja, ja, ik blader er ook regelmatig in. Ja, ja en ik hoor ook haar stem. Maar kijk, ik ben natuurlijk niet meer zo heel erg veranderd, sinds het ontstaan van het boek. En dat is natuurlijk wat er bij jullie gebeurd is: jullie zijn van kinderen volwassen mensen geworden, dus lees je elk jaar een ander boek. Ik ben min of meer dezelfde man gebleven. Dus ik heb niet die verrassing van dat ik iets anders lees, maar ik blader er regelmatig in en ik lees er regelmatig hoofdstukken uit.

L: Ja?

F: Kijk, mama wilde dat nalaten om gewoon heel simpel al die dingen te vertellen die ze jullie niet meer kon vertellen. Ik heb toen, toen mama na het overlijden toen ben ik… Dat boek is een van de monumenten voor mama. Toen dat schilderij van Hans Bayens, ja inderdaad, dat zijn monumenten voor mama, zo heb ik het wel gevoeld: monumenten bouwen voor haar. Kijk, het is allemaal zo belangrijk dat je iets doet, ermee bezig bent. Dat je het niet laat gaan, weet je wel. Ik heb hier in mijn slaapkamer staan in mijn boekenkast, staan twee multomappen vol met plasticmapjes met brieven die ik gekregen heb in de tijd van de begrafenis over Liesbeth. En ik weet sinds de dood van Liesbeth, weet ik hoe belangrijk een brief is. Het gaat er niet zozeer om dat je hele belangrijke en diepzinnige dingen schrijft, want er valt niet zoveel diepzinnigs te zeggen als er een geliefde persoon van je doodgaat. Maar, dat je iets zegt, dat je laat blijken dat je er bent, is al zó ontzettend belangrijk voor de mensen die achterblijven. Dus, ik schrijf brieven, ik schrijf appjes, of nee, niet appjes, ik schrijf handgeschreven brieven, kaartjes. Dat doe je, want het is fantastisch voor mensen.

L: Heb je nog weleens heel veel verdriet om haar?

F: Ja, dat is een ingewikkelde vraag. Want, dan weet ik niet zozeer of ik verdriet om haar heb, of dat ik mezelf een beetje zielig vind. Dus, en mezelf zielig vinden, is niet iets wat ik graag doe. Nee, dat doe ik niet. Ik ben niet zielig.

L: Maar, dan om het missen of?

F: Ja, ik mis haar heel erg. Elke avond doe ik het lampje boven het schilderij uit en ja, ik mis ‘r. Maar ja, het is wel ingewikkeld natuurlijk. Kijk, zij is gewoon dood. Ze is ziek geworden, zij heeft pech gehad, ik heb pech gehad, jullie hebben pech gehad. Dingen gebeuren. Maar, ik denk elke dag wel aan haar. Ik denk niet dat er dagen voorbijgaan dat ik niet aan haar denk, ja. Ja, als ik ’s ochtends wakker word, denk ik weleens aan hoe het was of hoe het zou zijn om naast haar wakker te worden.

L: Ja… Heeft het je ook iets geleerd over jezelf of over het leven of heeft het je iets gebracht of zo?

F: Ja, kijk, het heeft me gebracht dat ik waanzinnig close met jullie geworden ben. Het was natuurlijk anders gegaan als Liesbeth was blijven leven, dus dat is iets wat ik koester als een rijkdom. Wat ik geleerd heb ook wel, wij hadden een heel stom spelletje. Of spelletjes, maar grapjes hadden Liesbeth en ik. We reden heel vaak met de auto langs Hoofddorp, daar heb je die weg die er zo omheen loopt, dan reden we naar Haarlem waar we in die tijd woonden. Daar was een bepaalde plek, daar zag je die oudste woninkjes van Hoofddorp, die lange rijen huisjes. Echt tamelijk erge huisjes. En dan zei ik tegen Liesbeth altijd: ‘Daar kan je ook gelukkig zijn.’ Dan zei Liesbeth: ‘Nou, ik niet.’ En dat was een soort standaard grap, op een bepaalde plek op die weg, kon je dat zien en dat zei ik dan altijd. Toen was Liesbeth ziek en we reden op een dag weer zo langs Hoofddorp en we kwamen langs die plek en ik maakte die grap natuurlijk niet… Ik weet nog, ik weet dat we er naartoe reden en dacht: Kom Rasker, dat kan je nu niet zeggen. En we reden erlangs en Liesbeth zei: ‘Ik zou zo ruilen.’ En dat is het allerbelangrijkste geweest wat ik in die jaren geleerd heb. [breekt een beetje]

[Pianomuziek van de begrafenis start]

F: Ja, ik zou zo ruilen. En ik zou ook zo ruilen.

L: Ja…

F: Daar gaat het om.

L: Zullen we dan maar die kaasplank gaan doen?

F: Dát lijkt me nou een goed plan!

L: [lacht] Er liggen acht kaasjes in de keuken

F: [lacht] En nog wat vleeswaren en visjes in de koelkast! Kom op!

L: [lacht] Ja!

[Muziek loopt door tot het eind van de podcast]

Previous
Previous

Aflevering 8, Barbara: ‘Ik zeg altijd, wees maar blij dat je oud mag worden.’

Next
Next

Aflevering 6, Peggy: ‘Achteraf begrijp ik niet hoe ik hier doorheen ben gekomen.’